Provided by: dpkg_1.21.9ubuntu1_amd64 bug

NAAM

       start-stop-daemon - start en stopt systeemachtergronddiensten

OVERZICHT

       start-stop-daemon [optie...] commando

BESCHRIJVING

       start-stop-daemon wordt gebruikt om het creëren en afsluiten van processen op
       systeemniveau te regelen. Door een van de overeenkomstige opties te gebruiken kan start-
       stop-daemon geconfigureerd worden om bestaande exemplaren te vinden van actieve processen.

       Opmerking: tenzij --pid of --pidfile opgegeven werden, gedraagt start-stop-daemon zich
       gelijk killall(1).  start-stop-daemon zal de procestabel overlopen op zoek naar processen
       die overeenkomen met de procesnaam, het moeder-pid, uid en/of gid (als ze opgegeven
       werden). Voor elk proces dat een overeenkomst oplevert, zal verhinderd worden dat --start
       het proces opstart. Aan alle overeenkomende processen zal het TERM-signaal (of het signaal
       dat met --signal of --retry opgegeven werd) gegeven worden, indien --stop opgegeven werd.
       Voor achtergronddiensten met langlevende dochterprocessen die bij een --stop moeten
       blijven bestaan, moet u een pid-bestand opgeven.

COMMANDO'S

       -S, --start [--] argumenten
           Nagaan of het opgegeven proces bestaat. Indien een dergelijk proces bestaat, doet
           start-stop-daemon niets en sluit het af met foutstatus 1 (0 indien --oknodo opgegeven
           werd). Indien een dergelijk proces niet bestaat, start het een exemplaar ervan, door
           het programma te gebruiken dat ofwel met --exec opgegeven werd, ofwel met --startas
           als dat gebruikt werd. Eventuele argumenten die na -- opgegeven werden aan de
           commandoregel, worden ongewijzigd doorgegeven aan het programma dat opgestart wordt.

       -K, --stop
           Gaat na of het opgegeven proces bestaat. Indien een dergelijk proces bestaat, geeft
           start-stop-daemon het het signaal dat met --signal opgegeven werd en sluit dan af met
           foutstatus 0. Indien een dergelijk proces niet bestaat, sluit start-stop-daemon af met
           foutstatus 1 (0 indien --oknodo opgegeven werd). Indien --retry opgegeven werd, zal
           start-stop-daemon controleren of het/de proces(sen) beëindigd werden.

       -T, --status
           Gaat het bestaan van een opgegeven proces na en geeft een afsluitstatuscode terug die
           in overeenstemming is met de LSB-acties voor initialisatiescripts (LSB Init Script
           Actions) (sinds versie 1.16.1).

       -H, --help
           Informatie over het gebruik tonen en afsluiten.

       -V, --version
           De programmaversie tonen en afsluiten.

OPTIES

   Vergelijkingsopties
       --pid pid
           Nagaan of een proces bestaat met het opgegeven pid (sinds versie 1.17.6). Het pid moet
           een getal zijn groter dan 0.

       --ppid moeder-pid
           Nagaan of een proces bestaat met het opgegeven moeder-pid moeder-pid (sinds versie
           1.17.7). Het moeder-pid moet een getal zijn groter dan 0.

       -p, --pidfile pid-bestand
           Nagaan of een proces het bestand pid-bestand aangemaakt heeft.

           Opmerking: deze vergelijkingsoptie alleen gebruiken, kan ertoe leiden dat geageerd
           wordt op niet-bedoelde processen in het geval het oude proces eindigde zonder dat het
           in staat was het pid-bestand te verwijderen.

           Waarschuwing: deze vergelijkingsoptie gebruiken met een pid-bestand dat door iedereen
           beschreven kan worden, of deze enkel gebruiken met een achtergronddienst die het pid-
           bestand wegschrijft als gebruiker zonder bijzondere rechten, zal met een foutmelding
           geweigerd worden (sinds versie 1.19.3) omdat het een veiligheidsrisico inhoudt. Dit is
           omdat elke gebruiker er naartoe kan schrijven, of omdat de inhoud van het pid-bestand
           niet vertrouwd kan worden als de achtergronddienst aangetast raakt, met als resultaat
           dat een programmauitvoerder met bijzondere rechten (zoals een init-script dat als
           systeembeheerder uitgevoerd wordt) op gelijk welk systeemproces kan inwerken. Het
           gebruik van /dev/null is vrijgesteld van deze controles.

       -x, --exec programma
           Op processen controleren welke exemplaren zijn van dit programma. Het argument
           programma moet een absolute padnaam zijn.

           Opmerking: met geïnterpreteerde scripts kan dit anders dan bedoeld werken, aangezien
           de interpreter aangewezen zal worden als het bedoelde programma. Houd er rekening mee
           dat ook processen die in een chroot uitgevoerd worden een overeenkomst zullen
           opleveren. Het kan dus nodig zijn om bijkomende vergelijkingsrestricties op te geven.

       -n, --name procesnaam
           Nagaan of er processen bestaan die de naam procesnaam hebben. De procesnaam is meestal
           de bestandsnaam van het proces, maar dat kan door het proces zelf gewijzigd zijn.

           Opmerking: op de meeste systemen wordt deze informatie gehaald uit de kernel uit de
           comm-naam van het proces. De limiet voor de lengte ervan heeft de tendens relatief
           klein te zijn (uitgaan van meer dan 15 tekens is niet-overdraagbaar).

       -u, --user gebruikersnaam|uid
           Nagaan of er processen zijn die eigendom zijn van de gebruiker die met gebruikersnaam
           of uid opgegeven werd.

           Opmerking: enkel deze vergelijkingsoptie gebruiken zal ertoe leiden dat geageerd wordt
           op alle processen die met de gebruiker overeenkomen.

   Algemene opties
       -g, --group groep|gid
           Naar groep of gid veranderen bij het starten van het proces.

       -s, --signal signaal
           Samen met --stop gebruikt, geeft het op welk signaal moet gestuurd worden naar de
           processen die gestopt worden (standaard is dat TERM).

       -R, --retry verlooptijd|schema
           Samen met --stop gebruikt, geeft het aan dat start-stop-daemon moet nagaan of het/de
           proces(sen) stoppen. Het zal bij herhaling controleren of er eventueel processen
           actief zijn die een overeenkomst opleveren, totdat dit voor geen enkel proces nog het
           geval is. Indien de processen niet afsluiten, dan zal het verdere actie ondernemen,
           zoals aangegeven door het schema.

           Indien verlooptijd opgegeven werd in plaats van schema, dan wordt het schema
           signaal/verlooptijd/KILL/verlooptijd gebruikt, waarbij signaal het signaal is dat
           opgegeven werd met --signal.

           schema is een lijst van minstens twee items, van elkaar gescheiden door slashes (/).
           Elk item kan -signaalnummer of [-]signaalnaam zijn, hetgeen betekent dat dit signaal
           gegeven moet worden, of verlooptijd, hetgeen betekent dat dit aantal seconden gewacht
           moet worden op het afsluiten van de processen, of forever, hetgeen betekent dat de
           rest van het schema zo nodig permanent herhaald moet worden.

           Indien het einde van het schema bereikt wordt en forever niet opgegeven werd, dan zal
           start-stop-daemon afsluiten met de foutstatus 2. Indien een schema opgegeven werd, dan
           wordt elk signaal dat met --signal opgegeven werd, genegeerd.

       -a, --startas padnaam
           Samen met --start gebruikt, start dit het proces dat met padnaam opgegeven werd.
           Indien dit niet opgegeven werd, wordt als standaard het argument gebruikt dat bij
           --exec opgegeven werd.

       -t, --test
           De acties die ondernomen zouden worden tonen en de passende terugkeerwaarde geven,
           maar geen actie ondernemen.

       -o, --oknodo
           Afsluitstatus 0 teruggeven in plaats van 1 indien er geen acties ondernomen
           werden(/zouden worden).

       -q, --quiet
           Geen informatieve berichten weergeven; enkel foutmeldingen tonen.

       -c, --chuid gebruikersnaam|uid[:groep|gid]
           Naar deze gebruikersnaam/uid veranderen voordat het proces gestart wordt. U kunt ook
           een groep opgeven door een : toe te voegen en dan de groep of gid op te geven op
           dezelfde manier als voor het commando chown(1) (gebruiker:groep). Indien een gebruiker
           opgegeven wordt zonder een groep, dan wordt voor die gebruiker zijn primaire GID
           gebruikt. Bij het gebruik van deze optie moet u er zich van bewust zijn dat ook de
           primaire en bijkomende groepen ingesteld worden, ook als de optie --group niet
           opgegeven werd. De optie --group dient enkel voor groepen waartoe de gebruiker normaal
           niet behoort (zoals het voor een specifiek proces instellen van een groepslidmaatschap
           voor algemene gebruikers zoals nobody).

       -r, --chroot hoofdmap
           Chdir en chroot naar hoofdmap voordat het proces gestart wordt. Merk op dat het pid-
           bestand ook na het chrooten gemaakt wordt.

       -d, --chdir pad
           Chdir naar pad voordat het proces gestart wordt. Dit gebeurt na het chrooten als de
           optie -r|--chroot ingesteld werd. Indien dit niet opgegeven wordt, dan zal start-stop-
           daemon een chdir naar de hoofdmap uitvoeren voordat het proces gestart wordt.

       -b, --background
           Wordt meestal gebruikt bij programma's die zich niet uit zichzelf afsplitsen. Deze
           optie dwingt start-stop-daemon om een nieuw proces (fork) te beginnen voordat het
           proces wordt gestart, en dwingt het naar de achtergrond.

           Waarschuwing: start-stop-daemon kan de afsluitstatus van het proces niet opvolgen
           mocht de uitvoering ervan om een of andere reden mislukken. Dit is een laatste
           toevlucht en is enkel bedoeld voor programma's waarvoor het ofwel geen zin heeft om
           uit zichzelf een nieuw proces (fork) te beginnen, of waarvoor het ondoenbaar is om
           code toe te voegen waardoor ze dat uit zichzelf zouden doen.

       --notify-await
           Wachten tot het achtergrondproces een kennisgeving zendt dat het gereed is, vooraleer
           de dienst als opgestart beschouwd wordt (sinds versie 1.19.3). Dit past elementen van
           het 'readiness protocol' van systemd toe, zoals dit in de man-pagina sd_notify(3)
           gespecificeerd wordt. De volgende variabelen worden ondersteund:

           READY=1
               Het programma is gereed om zijn dienstverlening aan te bieden en dus kunnen we
               veilig afsluiten.

           EXTEND_TIMEOUT_USEC=aantal
               Het programma vraagt om de wachttijd uit te breiden met aantal microseconden. Dit
               stelt de huidige wachttijd opnieuw in op de opgegeven waarde.

           ERRNO=nummer
               Het programma sluit af met een foutmelding. Hetzelfde doen en van de errno-waarde
               de gebruikersvriendelijke tekenreeks tonen.

       --notify-timeout wachttijd
           Een wachttijd instellen voor de optie --notify-await (sinds versie 1.19.3). Wanneer de
           wachttijd verlopen is, zal start-stop-daemon afsluiten met een foutmelding en zal niet
           gewacht worden op de kennisgeving van gereedheid. Standaard is dit 60 seconden.

       -C, --no-close
           Een eventuele bestandsindicator niet sluiten bij het naar de achtergrond dwingen van
           de achtergronddienst (sinds version 1.16.5). Gebruikt met het oog op debuggen om de
           uitvoer van het proces te zien of om bestandsindicatoren om te leiden om de
           procesuitvoer te loggen. Enkel relevant als --background gebruikt wordt.

       -O, --output padnaam
           stdout en stderr omleiden naar padnaam wanneer de achtergronddienst naar de
           achtergrond gedwongen wordt (sinds versie 1.20.6). Enkel relevant bij het gebruik van
           --background.

       -N, --nicelevel geheel-getal
           Dit wijzigt de prioriteit van het proces voor het gestart wordt.

       -P, --procsched beleid:prioriteit
           Dit wijzigt het procesplannerbeleid en de procesplannerprioriteit van het proces voor
           het gestart wordt (sinds versie 1.15.0). Facultatief kan de prioriteit opgegeven
           worden door een :, gevolgd door de waarde, toe te voegen. De standaardprioriteit is 0.
           De momenteel ondersteunde waarden voor beleid zijn other, fifo en rr.

       -I, --iosched klasse:prioriteit
           Dit wijzigt de IO-plannerklasse en IO-plannerprioriteit van het proces voor het
           gestart wordt (sinds versie 1.15.0). Facultatief kan de prioriteit opgegeven worden
           door een :, gevolgd door de waarde, toe te voegen. De standaardprioriteit is 4, tenzij
           klasse idle is. In dat geval zal prioriteit steeds 7 zijn. De momenteel ondersteunde
           waarden voor klasse zijn idle, best-effort en real-time.

       -k, --umask masker
           Dit stelt het umask van het proces in voor het gestart wordt (sinds versie 1.13.22).

       -m, --make-pidfile
           Wordt gebruikt bij het starten van een programma dat zijn eigen pid-bestand niet
           creëert. Deze optie zal start-stop-daemon het bestand waarnaar met --pidfile verwezen
           wordt, doen aanmaken en er het pid in doen plaatsen juist voor het uitvoeren van het
           proces. Merk op dat het bestand bij het stoppen van het programma enkel verwijderd zal
           worden als --remove-pidfile gebruikt wordt.

           Opmerking: het is mogelijk dat deze functionaliteit niet in alle gevallen werkt. Dit
           is in het bijzonder zo als het programma dat uitgevoerd wordt, een nieuw proces (fork)
           begint vanuit zijn hoofdproces. Daarom is dit gewoonlijk enkel nuttig in combinatie
           met de optie --background.

       --remove-pidfile
           Wordt gebruikt bij het stoppen van een programma dat zijn eigen pid-bestand niet
           verwijdert (sinds versie 1.17.19). Deze optie zal start-stop-daemon het bestand
           waarnaar met --pidfile verwezen wordt, doen verwijderen na het beëindigen van het
           proces.

       -v, --verbose
           Uitvoerige informatieve mededelingen weergeven.

AFSLUITSTATUS

       0   De gevraagde actie werd uitgevoerd. Indien --oknodo opgegeven werd, is het ook
           mogelijk dat er niets gedaan moest worden. Dit kan het geval zijn als --start
           opgegeven werd en er al een overeenkomstig proces actief was, of als --stop opgegeven
           werd en er geen overeenkomstige processen waren.

       1   Indien --oknodo niet opgegeven werd en niets gedaan werd.

       2   Indien --stop en --retry opgegeven werden, maar het einde van het schema bereikt werd
           en de processen nog steeds actief waren.

       3   Elke andere fout.

       Bij het gebruik van het commando --status, worden de volgende statuscodes teruggegeven:

       0   Het programma is actief.

       1   Het programma is niet actief en het pid-bestand bestaat.

       3   Het programma is niet actief.

       4   Niet in staat om de status van het programma te bepalen.

VOORBEELD

       De achtergronddienst food starten, tenzij er al één actief is (een proces met als naam
       food, dat actief is als gebruiker food met de pid in food.pid):

        start-stop-daemon --start --oknodo --user food --name food \
               --pidfile /run/food.pid --startas /usr/sbin/food \
               --chuid food -- --daemon

       SIGTERM naar food sturen en tot 5 seconden wachten op zijn beëindiging:

        start-stop-daemon --stop --oknodo --user food --name food \
               --pidfile /run/food.pid --retry 5

       Demonstratie van een aangepast schema om food te stoppen:

        start-stop-daemon --stop --oknodo --user food --name food \
               --pidfile /run/food.pid --retry=TERM/30/KILL/5