Provided by: apt_2.7.14build2_amd64 bug

NAME

       apt.conf - Configuratiebestand van APT

OMSCHRIJVING

       /etc/apt/apt.conf is het hoofdconfiguratiebestand dat gebruikt wordt door alle
       gereedschappen uit de gereedschappensuite van APT, maar het is bijlange na niet de enige
       plaats waar opties ingesteld kunnen worden. De suite gebruikt ook een gemeenschappelijke
       parser voor de commandoregel om zo een uniforme omgeving aan te bieden.

       Als een gereedschap van APT opstart, zal het de configuratiebestanden in de volgende
       volgorde lezen:

        1. het bestand dat in de omgevingsvariabele APT_CONFIG gespecificeerd wordt (voor zover
           dit het geval is)

        2. alle bestanden uit Dir::Etc::Parts in oplopende alfabetische volgorde die ofwel geen
           extensie of "conf" als extensie van de bestandsnaam hebben en waarvan de inhoud enkel
           alfanumerieke tekens, koppeltekens (-), laag liggende streepjes (_) en punten (.)
           bevat. Anders zal APT melding maken van het feit dat het een bestand genegeerd heeft,
           tenzij dat bestand overeenkomt met een patroon uit de configuratielijst
           Dir::Ignore-Files-Silently. In dat laatste geval zal het bestand stilzwijgend
           genegeerd worden.

        3. het hoofdconfiguratiebestand zoals bepaald door Dir::Etc::main

        4. alle opties die in de subboom met binairspecifieke configuraties ingesteld waren,
           worden verplaatst naar het basisniveau van de boomstructuur.

        5. de opties die aan de commandoregel ingegeven werden om de configuratierichtlijnen te
           overschrijven of om nog meer configuratiebestanden in te lezen.

SYNTAXIS

       Het configuratiebestand is opgevat als een boom met opties die gegroepeerd worden in
       functionele groepen. De notatie van optiespecificaties gebeurt aan de hand van dubbele
       dubbelpunten.  APT::Get::Assume-Yes bijvoorbeeld, is een optie binnen de gereedschapsgroep
       APT voor het gereedschap Get. Opties worden niet overgeërfd van oudergroepen.

       Op het vlak van de syntaxis volgt de configuratietaal het model dat gebruikt wordt door
       ISC- gereedschappen als bind en dhcp. Regels die beginnen met // worden als commentaar
       behandeld (genegeerd), evenals alle tekst tussen /* en */ naar het voorbeeld van
       commentaar in C/C++. Ook regels die beginnen met # worden als commentaar behandeld. Elke
       regel heeft de vorm APT::Get::Assume-Yes "true";. De aanhalingstekens en de afsluitende
       puntkomma zijn nodig. De waarde moet op een regel staan en er wordt geen vorm van
       aaneenschakeling van tekenreeksen toegepast. Waarden mogen geen backslashes of extra
       aanhalingstekens bevatten. Optienamen worden gevormd met behulp van alfanumerieke
       lettertekens en de tekens "/-:._+". Een nieuw bereik wordt geopend met een accolade, op de
       volgende manier:

           APT {
             Get {
               Assume-Yes "true";
               Fix-Broken "true";
             };
           };

       en er worden regeleinden gebruikt om de leesbaarheid te verbeteren. Men kan een lijst
       aanmaken door een bereik te openen dat een enkele tekenreeks bevat die tussen
       aanhalingstekens staat en die gevolgd wordt door een puntkomma. Men kan meerdere items
       opnemen die van elkaar gescheiden worden door een puntkomma.

           DPkg::Pre-Install-Pkgs {"/usr/sbin/dpkg-preconfigure --apt";};

       In het algemeen vormt het voorbeeldconfiguratiebestand
       /usr/share/doc/apt/examples/configure-index een goede richtlijn voor hoe een
       configuratiebestand er moet uitzien.

       In de namen van configuratie-items speelt het gebruik van hoofd- of kleine letters geen
       rol. In het voorgaande voorbeeld zou u dus ook dpkg::pre-install-pkgs kunnen gebruiken.

       Als een lijst gedefinieerd wordt zijn namen voor configuratie-items optioneel, zoals
       hierboven in het voorbeeld DPkg::Pre-Install-Pkgs te zien is. Indien u geen naam opgeeft,
       zal een nieuw item gewoon een nieuwe optie toevoegen aan de lijst. Indien u wel een naam
       opgeeft kunt u de optie op dezelfde wijze overschrijven als om het even welke andere optie
       door aan de optie een nieuwe waarde toe te kennen.

       Er werden twee bijzondere commando's gedefinieerd: #include (dat afgeraden wordt en niet
       ondersteund wordt door alternatieve toepassingen) en #clear.  #include voegt het opgegeven
       bestand in, tenzij de bestandsnaam op een slash eindigt. In dat laatste geval wordt de
       hele map ingevoegd.  #clear wordt gebruikt om een gedeelte van de configuratieboom te
       wissen. Het opgegeven element en alle eronder vallende elementen worden verwijderd. (Merk
       op dat ook deze regels op een puntkomma moeten eindigen).

       Het commando #clear is de enige manier om een lijst of een volledig bereik te wissen. Een
       bereik heropenen (of de hierna beschreven syntaxis met een toegevoegde :: gebruiken) zal
       eerder ingevoerde items niet overschrijven. Opties kunnen enkel overschreven worden door
       hen een nieuwe waarde te geven - lijsten en bereiken kunnen niet overschreven worden,
       enkel gewist.

       Alle APT-gereedschap kan overweg met de optie -o die toelaat om aan de commandoregel een
       willekeurige configuratierichtlijn op te geven. De syntaxis is een volledige optienaam
       (bijvoorbeeld APT::Get::Assume-Yes) gevolgd door een gelijkheidsteken en vervolgens de
       nieuwe waarde voor de optie. Om een nieuw element aan een lijst toe te voegen, voegt u aan
       het eind van de lijstnaam een ::. (Zoals u wellicht vermoedde, kan aan de commandoregel de
       bereik-syntaxis niet gebruikt worden.)

       Merk op dat het toevoegen van een item aan een lijst met :: enkel werkt met een item per
       regel en dat u dit niet moet gebruiken in combinatie met de bereik-syntaxis (die impliciet
       :: toevoegt). Beide syntactische vormen combineren lokt een fout uit waarop sommige
       gebruikers ongelukkiglijk zullen voortbouwen: een optie met de ongewone naam "::" maar die
       zich voorts gedraagt als elke andere optie die een naam heeft. Dit veroorzaakt veel
       problemen. Vooreerst zullen gebruikers die meerdere regels in deze verkeerde syntaxis
       schrijven in de hoop ze aan een lijst toe te voegen, het tegenovergestelde bereiken,
       aangezien enkel de laatste waardetoekenning aan deze optie "::" gebruikt zal worden.
       Toekomstige versies van APT zullen foutmeldingen geven en ophouden met werken als ze dit
       foutieve gebruik tegenkomen. Gelieve voorlopig dergelijke opdrachten te corrigeren,
       vermits APT zich er niet expliciet over beklaagt.

DE APT-GROEP

       Deze groep opties regelt het algemeen gedrag van APT en bevat ook de opties die alle
       gereedschappen gemeen hebben.

       Architecture
           Systeemarchitectuur; stelt de te gebruiken architectuur in bij het ophalen van
           bestanden en het verwerken van pakketlijsten. De interne standaard is die architectuur
           waarvoor apt gecompileerd werd.

       Architectures
           Alle door het systeem ondersteunde architecturen. Bijvoorbeeld zijn CPU's die de
           instructieset amd64 (ook x86-64 genoemd) gebruiken, ook in staat om programma's uit te
           voeren die gecompileerd werden voor de instructieset i386 (x86). Deze lijst wordt
           gebruikt bij het ophalen van bestanden en het verwerken van pakketlijsten. De initiële
           standaard is altijd de systeemeigen architectuur (APT::Architecture) en vreemde
           architecturen worden aan de standaardlijst toegevoegd wanneer ze geregistreerd worden
           via het commando dpkg --add-architecture.

       Compressor
           Dit bereik definieert welke compressieformaten ondersteund worden, hoe compressie en
           decompressie uitgevoerd kunnen worden indien de ondersteuning voor dit formaat niet
           rechtstreeks ingebouwd is in apt en het definieert een kostwaarde die aangeeft hoe
           duur het is om iets in dit formaat te comprimeren. De volgende configuratiestanza laat
           bij wijze van voorbeeld apt toe om bestanden met de goedkope bestandsextensie
           .reversed zowel te downloaden en te decomprimeren als aan te maken en op te slaan,
           waarbij apt voor het comprimeren en decomprimeren het commando rev zal gebruiken
           zonder bijkomende commandoregelparameters:

               APT::Compressor::rev {
                    Name "rev";
                    Extension ".reversed";
                    Binary "rev";
                    CompressArg {};
                    UncompressArg {};
                    Cost "10";
               };

       Build-Profiles
           Lijst met alle bouwprofielen die gebruikt worden bij het oplossen van de bouwvereisten
           met weglating van het naamruimte-prefix "profile.". Standaard is deze lijst leeg.
           DEB_BUILD_PROFILES, zoals het door dpkg-buildpackage(1) gebruikt wordt, overschrijft
           de lijstnotatie.

       Default-Release
           De release waarvandaan pakketten standaard geïnstalleerd moeten worden als er meer dan
           een versie van beschikbaar is. Bevat releasenaam, codenaam of releaseversie.
           Voorbeelden: 'stable', 'testing', 'unstable', 'bookworm', 'trixie', '4.0', '5.0*'. Zie
           ook apt_preferences(5).

       Snapshot
           Momentopname die moet worden gebruikt voor alle pakketbronnen die zijn geconfigureerd
           met Snapshot: yes. Zie ook sources.list(5), de optie --snapshot die deze waarde
           instelt, en Acquire::Snapshots::URI hieronder.

       Ignore-Hold
           Tegengehouden pakketten negeren. Deze globale optie doet de probleemoplosser
           tegengehouden pakketten negeren bij zijn besluitvorming.

       Clean-Installed
           Staat standaard aan. Wanneer de functie autoclean (automatisch opruimen) aan staat,
           zal ze automatisch alle pakketten verwijderen die niet langer gedownload kunnen worden
           uit de cache. Als ze uitgezet staat, zullen ook pakketten die lokaal geïnstalleerd
           werden, niet opgeruimd worden - maar merk wel op dat APT geen rechtstreeks middel ter
           beschikking stelt om een dergelijk pakket opnieuw te installeren.

       Immediate-Configure
           Staat standaard aan, hetgeen APT ertoe aanzet om bij een
           installatie/opwaarderingsoperatie essentiële en belangrijke pakketten zo snel mogelijk
           te installeren om zo het effect van een falende aanroep van dpkg(1) te beperken.
           Indien deze optie uitgezet werd, behandelt APT een belangrijk pakket op dezelfde
           manier als een extra pakket: tussen het uitpakken van pakket A en de configuratie
           ervan kunnen er vele andere uitpak- en configuratieoperaties uitgevoerd worden voor
           andere niet-verwante pakketten B, C, enz. Indien een van deze operaties een mislukte
           aanroep van dpkg(1) uitlokt (bijvoorbeeld omdat een script van de pakketonderhouder
           van pakket B een fout produceert), zal dit een systeemtoestand opleveren waarbij
           pakket A uitgepakt maar niet geconfigureerd is, waardoor er geen garantie meer bestaat
           dat alle pakketten die van A afhangen, nog langer zullen werken, aangezien aan die
           afhankelijkheid niet langer voldaan wordt.

           Een markering voor onmiddellijke configuratie wordt ook toegepast in het potentieel
           problematische geval van circulaire afhankelijkheden, aangezien een vereiste met de
           vlag 'er onmiddellijk aan voldoen' het equivalent is van een voorvereiste. In theorie
           laat dit APT toe om een situatie te herkennen waarin het geen onmiddellijke
           configuratie kan uitvoeren, zijn werkzaamheden in dat geval af te breken en de
           gebruiker voor te stellen om de optie tijdelijk uit te zetten zodat de operatie
           voortgezet kan worden. Noteer dat hier het woord "theorie" gebruikt werd. In het echte
           leven heeft men een dergelijk probleem slechts zelden ervaren en dan was het omdat in
           een niet-stabiele versie van de distributie het pakket in kwestie foutieve vereisten
           had of omdat het systeem zich reeds in een beschadigde toestand bevond. U zou deze
           optie dus niet blindweg mogen uitschakelen, omdat het hierboven beschreven scenario
           niet het enige probleem is dat deze optie in eerste instantie kan helpen voorkomen.

           Voor u, met deze optie uitgezet, een grote operatie zoals dist-upgrade uitvoert, zou u
           het pakket dat APT niet onmiddellijk kan configureren, expliciet moeten proberen te
           installeren met install. Maar zorg er ook zeker voor om uw probleem te rapporteren aan
           uw distributie en aan het APT-team met de onderstaande bug link. Zo kunnen zij werken
           aan het verbeteren of het corrigeren van de opwaarderingsprocedure.

       Force-LoopBreak
           Zet deze optie nooit aan tenzij u echt weet wat u doet. Ze laat APT toe om tijdelijk
           een essentieel pakket te verwijderen om een lus van Conflicts/Conflicts of
           Conflicts/Pre-Depends tussen twee essentiële pakketten te doorbreken.  Een dergelijke
           lus zou nooit mogen voorkomen en is een zorgwekkende bug. Deze optie zal werken als
           die essentiële pakketten niet tar, gzip, libc, dpkg, dash zijn of iets waarvan deze
           pakketten afhankelijk zijn.

       Cache-Start, Cache-Grow, Cache-Limit
           Sinds versie 0.7.26 gebruikt APT een in het geheugen geladen cachebestand van
           variabele grootte waarin de informatie over beschikbare bestanden opgeslagen ligt.
           Cache-Start werkt als een hint voor de grootte die de cache uiteindelijk zal aannemen
           en is daarom de hoeveelheid geheugen die APT bij het opstarten zal aanvragen. De
           standaardwaarde is 20971520 bytes (~20 MB). Merk op dat dit volume geheugenruimte
           beschikbaar moet zijn voor APT, anders zal het wellicht op een onelegante wijze falen.
           Voor apparaten met beperkt geheugen zou deze waarde dus verlaagd moeten worden,
           terwijl ze verhoogd zou moeten worden op systemen met veel geconfigureerde
           pakketbronnen.  Cache-Grow geeft aan, in bytes met een standaard van 1048576 (~1 MB),
           hoeveel de cachegrootte uitgebreid zal worden in het geval de ruimte gedefinieerd door
           Cache-Start niet volstaat. Steeds weer zal dit bijkomend geheugenvolume toegevoegd
           worden totdat uiteindelijk de cachegrootte uitgebreid genoeg is om alle informatie in
           op te slaan of totdat de Cache-Limit bereikt wordt. De standaardinstelling voor
           Cache-Limit is 0, hetgeen staat voor geen limiet. Indien Cache-Grow ingesteld wordt op
           0, wordt de automatische uitbreiding van de cache uitgeschakeld.

       Build-Essential
           Bepaalt welke pakketten beschouwd worden als essentiële bouwvereisten.

       Get
           De onderafdeling Get regelt het gereedschap apt-get(8) raadpleeg de documentatie
           daarover voor meer informatie over de opties in kwestie.

       Cache
           De onderafdeling Cache regelt het gereedschap apt-cache(8) raadpleeg de documentatie
           daarover voor meer informatie over de opties in kwestie.

       CDROM
           De onderafdeling CDROM regelt het gereedschap apt-cdrom(8) raadpleeg de documentatie
           daarover voor meer informatie over de opties in kwestie.

       NeverAutoRemove
           Pakketten waarvan de naam overeenkomt met de opgegeven reguliere expressie(s) nooit
           automatisch verwijderen.

       Protect-Kernels
           Deze optie vertelt apt autoremove dat kernels beschermd zijn en staat standaard op
           true. In het geval dat kernels niet beschermd zijn, worden ze behandeld als elk ander
           pakket.

       VersionedKernelPackages
           De reguliere expressie(s) definiëren voor kernelpakketten met versiebeheer. Op basis
           van deze expressies wordt een regelset in apt geïnjecteerd, vergelijkbaar met de
           reguliere expressies van APT::NeverAutoRemove.

       NeverAutoRemove::KernelCount
           Een aangepast aantal kernels behouden bij het automatisch verwijderen en is standaard
           ingesteld op 2, wat betekent dat er twee kernels behouden blijven. Apt zal altijd de
           actieve kernel en de laatste kernel behouden. Als de laatste kernel hetzelfde is als
           de actieve kernel, wordt de op één na laatste kernel behouden. Daarom wordt elke
           waarde lager dan 2 genegeerd. Als u alleen de laatste kernel wilt, moet u
           APT::Protect-Kernels op false instellen.

DE ACQUIRE-GROEP

       De opties die tot de groep Acquire behoren, regelen het downloaden van pakketten evenals
       de verschillende ophaalmethodes ("acquire methods") die verantwoordelijk zijn voor het
       downloaden zelf (zie ook sources.list(5)).

       Check-Date
           Beveiligingsgerelateerde optie die standaard waar (true) is en die tijdgerelateerde
           toetsingen mogelijk maakt. Deze optie uitschakelen betekent dat de tijd op de machine
           niet betrouwbaar is. Zodoende zal APT alle tijdgerelateerde toetsen uitschakelen,
           zoals Check-Valid-Until of controleren of de datum in het datumveld van een
           release-bestand zich niet in de toekomst situeert.

       Max-FutureTime
           Maximum tijd (in seconden) voor het tijdstip waarop het Release-bestand aangemaakt
           werd (zoals vermeld in de koptekst Date), dat het als geldig beschouwd moet worden. De
           standaardwaarde is 10. Archiefspecifieke instellingen kunnen aangemaakt worden door
           het label van het archief toe te voegen aan de optienaam. Bij voorkeur kan voor
           specifieke regels uit sources.list(5) hetzelfde bereikt worden door daar de optie
           Date-Max-Future te gebruiken.

       Check-Valid-Until
           Deze met beveiliging verband houdende optie staat standaard ingesteld op waar (true),
           aangezien het plaatsen van een vervaldatum op de validering van een Release-bestand
           langdurige zogenaamde replay-aanvallen kan voorkomen. Ze kan gebruikers ook helpen om
           spiegelservers te identificeren die niet langer bijgewerkt worden, al is deze
           functionaliteit afhankelijk van een juist werkende klok op het systeem van de
           gebruiker. Onderhouders van archieven worden aangemoedigd om Release-bestanden aan te
           maken met een koptekst Valid-Until, maar als ze dat niet doen of indien er een
           striktere waarde nodig is, kan de onderstaande optie Max-ValidTime gebruikt worden. In
           plaats van deze globale vervanging zou bij voorkeur de optie Check-Valid-Until voor
           regels in sources.list(5) gebruikt moeten worden om de toets op een selectieve manier
           uit te zetten.

       Max-ValidTime
           Maximum tijd (in seconden) na het tijdstip waarop het Release-bestand aangemaakt werd
           (zoals vermeld in de koptekst Date), dat het als geldig beschouwd moet worden. Indien
           het Release-bestand zelf een koptekst Valid-Until bevat wordt de meest recente van
           beide data als vervaldatum genomen. De standaardwaarde is 0 hetgeen staat voor
           "onbeperkt geldig". Archiefspecifieke instellingen kunnen aangemaakt worden door de
           naam van het archief toe te voegen aan de optienaam. Hetzelfde effect kan voor
           specifieke regels uit sources.list(5) bereikt worden door daar de optie
           Valid-Until-Max te gebruiken, wat bij voorkeur gedaan zou moeten worden.

       Min-ValidTime
           Minimum tijd (in seconden) na het tijdstip waarop het Release-bestand aangemaakt werd
           (zoals vermeld in de koptekst Date), dat het als geldig beschouwd moet worden. Gebruik
           dit indien u beroep moet doen op een zelden bijgewerkte (lokale) spiegelserver van een
           vaker bijgewerkt archief met een koptekst Valid-Until. Dit is te verkiezen boven het
           volledig uitschakelen van de controle van de vervaldatum. Archiefspecifieke
           instellingen kunnen en zouden moeten gebruikt worden door de naam van het archief toe
           te voegen aan de optienaam. Hetzelfde effect kan voor specifieke regels uit
           sources.list(5) bereikt worden door daar de optie Valid-Until-Min te gebruiken, wat
           bij voorkeur gedaan zou moeten worden.

       AllowTLS
           Sta toe dat de interne TLS-ondersteuning uit de http-methode gebruikt wordt. Indien
           deze waarde ingesteld wordt op false, wordt ondersteuning voor TLS in de eigen
           methodes van apt volledig uitgeschakeld (met uitzondering van de op curl gebaseerde
           https-methode). TLS-gerelateerde functies zullen niet langer aangeroepen worden.

       PDiffs
           Tracht de wijzigingen aan indexen (zoals de bestanden Packages), PDiffs genaamd, op te
           halen in plaats van de volledige bestanden. Standaard ingesteld op waar. Dit kan voor
           specifieke regels in sources.list(5) of specifieke indexbestanden ingesteld worden
           door daar de optie PDiffs te gebruiken, wat bij voorkeur gedaan zou moeten worden.

           Er zijn ook twee subopties beschikbaar om het gebruik van PDiffs te beperken:
           FileLimit kan gebruikt worden om het maximum aantal PDiff-bestanden op te geven die
           gedownload zouden mogen worden om een bestand bij te werken.  SizeLimit van zijn kant
           geeft aan hoe groot het percentage van alle patches samen mag zijn vergeleken met de
           grootte van het bestand waarop ze betrekking hebben. Indien een van beide limieten
           overschreden wordt, wordt het ganse bestand gedownload in plaats van de patches.

       By-Hash
           Tracht indexen te downloaden via een URI die opgebouwd wordt op basis van de
           frommelcontrolesom van het verwachte bestand, eerder dan via een welbekende stabiele
           bestandsnaam. Dit staat standaard ingesteld op waar (true), maar als de pakketbron
           aangeeft dat dit niet ondersteund wordt, wordt het automatisch uitgeschakeld. Het
           gebruik ervan kan verplicht worden met de bijzondere waarde "force". Dit kan voor
           specifieke regels in sources.list(5) of specifieke indexbestanden ingesteld worden
           door daar de optie By-Hash te gebruiken, wat bij voorkeur gedaan zou moeten worden.

       Queue-Mode
           Wachtrijmodus; Queue-Mode kan ofwel host ofwel access zijn en bepaalt hoe APT de
           parallellisatie van uitgaande verbindingen organiseert.  host betekent dat een
           verbinding per doelcomputer geopend wordt, access wil zeggen dat een verbinding per
           URI-type geopend wordt.

       Retries
           Aantal uit te voeren pogingen. Indien dit niet nul is, zal APT bij een mislukte poging
           het opgegeven aantal nieuwe pogingen doen om een bestand op te halen.

       Source-Symlinks
           Gebruik symbolische koppelingen voor bronarchieven. Indien dit op true (waar)
           ingesteld staat, zal geen kopie van een bronarchief gemaakt worden als een symbolische
           koppeling mogelijk is. Waar is de standaardinstelling.

       http https
           De opties in deze gebieden configureren APT's ophaaltransportmethodes voor de
           protocollen HTTP en HTTPS en worden gedocumenteerd in de respectieve man-pagina's apt-
           transport-http(1) en apt-transport-https(1).

       ftp
           ftp::Proxy stelt de te gebruiken standaard-proxy in voor URI's van het type FTP. De
           standaardvorm ervan is ftp://[[user][:pass]@]host[:port]/. Proxy's kunnen ook per
           computer ingesteld worden volgens het schema ftp::Proxy::<host>, waarbij het
           bijzondere trefwoord DIRECT betekent dat geen proxy's gebruikt worden. Indien geen van
           de bovenstaande instellingen opgegeven werd, zal de omgevingsvariabele ftp_proxy
           gebruikt worden. Om een FTP-proxy te gebruiken zult u het script ftp::ProxyLogin in
           het configuratiebestand moeten instellen. Dit item omschrijft de te verzenden
           commando's die de proxy-server moeten laten weten waarmee hij een verbinding moet
           maken. Raadpleeg /usr/share/doc/apt/examples/configure-index voor een voorbeeld van
           hoe dit moet gedaan worden. De substitutievariabelen die de overeenkomstige
           URI-component vertegenwoordigen, zijn $(PROXY_USER), $(PROXY_PASS), $(SITE_USER),
           $(SITE_PASS), $(SITE) en $(SITE_PORT).

           De optie timeout stelt de tijdslimiet in die gehanteerd moet worden door de timer die
           door deze methode gebruikt wordt. Deze waarde is zowel van toepassing op de
           tijdslimiet van de verbinding als op die van de data-overdracht.

           Meerdere instellingen zijn beschikbaar om de passieve modus te controleren. Over het
           algemeen is het veilig om de passieve modus aan te laten staan. Hij werkt in praktisch
           elke omgeving. Toch vereisen sommige situaties het uitschakelen van de passieve modus
           en het gebruik in de plaats daarvan van FTP in poortmodus. Dit kan globaal gebeuren of
           voor verbindingen die langs een proxy passeren of voor een specifieke computer.
           (raadpleeg voor voorbeelden het voorbeeldconfiguratiebestand).

           Het is mogelijk om proxy voor FTP over HTTP te laten verlopen door de
           omgevingsvariabele ftp_proxy in te stellen op een URL van het type HTTP - zie de
           eerdere bespreking van de http-methode voor de syntaxis. U kunt dit niet in het
           configuratiebestand instellen en het gebruik van FTP over HTTP wordt niet aangeraden
           omwille van zijn geringe efficiëntie.

           De instelling ForceExtended regelt het gebruik van de RFC2428 commando's EPSV en EPRT.
           Standaard staat ze uitgeschakeld (ingesteld op false), hetgeen betekent dat deze
           commando's enkel gebruikt worden indien de controleverbinding van het type IPv6 is.
           Deze instelling aanzetten (instellen op true) verplicht het gebruik van deze
           commando's zelfs bij verbindingen van het type IPv4. Merk op dat de meeste FTP-servers
           RFC2428 niet ondersteunen.

       cdrom
           Voor URI's die de methode cdrom gebruiken is het aankoppelpunt, cdrom::Mount, de enige
           optie die geconfigureerd kan worden. Dit moet het aankoppelpunt voor het CD-station
           (of DVD-station of wat dan ook) zijn zoals vermeld in /etc/fstab. Het is mogelijk om
           te voorzien in vervangende commando's voor de aankoppelings- en afkoppelingsoperaties
           als het niet mogelijk is om het aankoppelpunt in fstab op te nemen. De syntaxis is om

               /cdrom/::Mount "foo";

           binnen het cdrom-blok te plaatsen. Het is belangrijk dat ook de nakomende slash
           gebruikt wordt. Afkoppelingsopdrachten kunnen opgegeven worden door UMount te
           gebruiken.

       gpgv
           Voor URI's van het type GPGV is de enige optie die geconfigureerd kan worden
           gpgv::Options. Ze geeft bijkomende parameters door aan gpgv.

       CompressionTypes
           Lijst van compressietypes die door de methodes voor het ophalen van pakketten begrepen
           worden. Bestanden zoals Packages kunnen in verschillende compressieformaten
           beschikbaar zijn. Standaard kunnen de ophaalmethodes veel gebruikelijke formaten zoals
           xz en gzip decomprimeren en opnieuw comprimeren. Met dit bereik kunnen de ondersteunde
           formaten doorzocht worden, kunnen er wijzigingen in aangebracht worden en kan
           ondersteuning voor nog andere formaten toegevoegd worden (zie ook APT::Compressor). De
           syntaxis hiervoor is:

               Acquire::CompressionTypes::FileExtension "Methodname";

           Voorts kan de subgroep Order gebruikt worden om te bepalen in welke volgorde het
           ophaalsysteem de gecomprimeerde bestanden zal trachten te downloaden. Eerst zal het
           ophaalsysteem het eerste compressietype proberen en als dat mislukt het volgende uit
           deze lijst. Om dus een type boven een ander te laten verkiezen moet u het gewoon
           vooraan in de lijst plaatsen. Nog niet vermelde standaardtypes zullen impliciet aan
           het einde van de lijst toegevoegd worden. Zo kan bijvoorbeeld

               Acquire::CompressionTypes::Order:: "gz";

           gebruikt worden om met gzip gecomprimeerde bestanden te verkiezen boven alle andere
           formaten. Indien xz moet verkozen worden boven gzip en bzip2, moet de
           configuratie-instelling er als volgt uitzien:

               Acquire::CompressionTypes::Order { "xz"; "gz"; };

           . Het is onnodig om bz2 expliciet aan de lijst toe te voegen, aangezien het er
           automatisch aan toegevoegd zal worden.

           Merk op dat op het ogenblik van uitvoering gekeken zal worden naar
           Dir::Bin::Naam-van-de-Methode. Indien deze optie ingesteld werd en ondersteuning voor
           dit formaat niet rechtstreeks ingebouwd is in apt, zal de methode enkel gebruikt
           worden indien dat bestand bestaat. Voor de methode bzip2 bijvoorbeeld, is de
           (ingebouwde) instelling:

               Dir::Bin::bzip2 "/bin/bzip2";

           . Merk ook op dat de lijstitems die aan de commandoregel opgegeven worden, toegevoegd
           zullen worden achteraan de lijst die in de configuratiebestanden vermeld wordt, maar
           voorafgaand aan de standaarditems. Om in dit geval een type boven die uit de
           configuratiebestanden te verkiezen, kunt u de optie rechtstreeks instellen - niet in
           de lijstopmaak. Dit zal de gedefinieerde lijst niet opheffen. Het zal de lijst enkel
           laten beginnen met dat type.

           Het bijzondere type uncompressed kan gebruikt worden om voorrang te geven aan
           niet-gecomprimeerde bestanden. Maar u dient te weten dat de meeste archieven geen
           niet-gecomprimeerde bestanden aanbieden, zodat dit type grotendeels enkel bruikbaar is
           voor lokale spiegelservers.

       GzipIndexes
           Indexen (Packages, Sources, of Translations) die met gzip gecomprimeerd werden en die
           u downloadt, laat u best in gecomprimeerde vorm op de lokale computer staan in plaats
           van ze uit te pakken. Dit spaart heel wat schijfruimte, zij het ten koste van een
           intensiever CPU-gebruik tijdens het opbouwen van de lokale pakketcaches. Standaard
           staat dit uit.

       Languages
           De subsectie Languages regelt welke Translation-bestanden gedownload worden en in
           welke volgorde APT probeert de vertaalde beschrijvingen weer te geven. APT zal
           proberen de eerste beschikbare beschrijving weer te geven in de eerst vermelde taal.
           Talen kunnen gedefinieerd worden aan de hand van een korte of een lange taalcode. Merk
           op dat niet elk archief voor elke taal een Translation-bestand aanbiedt - zeker de
           lange taalcodes zijn zeldzaam.

           De lijst bevat standaard "environment" en "en". "environment" heeft hier een speciale
           betekenis: op het moment van uitvoering zal het vervangen worden door de taalcodes die
           afgeleid worden uit de omgevingsvariabele LC_MESSAGES. Het zorgt er ook voor dat deze
           niet tweemaal voorkomen in de lijst. Als LC_MESSAGES op "C" ingesteld staat, wordt
           enkel het bestand Translation-en (als het beschikbaar is) gebruikt.Om APT te dwingen
           geen Translation-bestand te gebruiken, moet u de instelling Acquire::Languages=none
           gebruiken. Ook de code "none" is er een met een speciale betekenis. Ze zorgt ervoor
           dat niet verder gezocht wordt naar een passend Translation-bestand. Ze vertelt APT ook
           om die vertalingen wel te downloaden zonder ze effectief te gebruiken tenzij er in de
           omgeving talen gespecificeerd worden. Het volgende voorbeeld zal dus in de context van
           een Engelse lokalisatie resulteren in de volgorde "en, de" en in een Duitse
           lokalisatie in "de, en". Merk op dat "fr" wel gedownload wordt, maar niet gebruikt
           tenzij APT in de context van een Franse lokalisatie gebruikt wordt (in dat geval zou
           de volgorde "fr, de, en" zijn).

               Acquire::Languages { "environment"; "nl"; "de"; "en"; "none"; "fr"; };

           Noot: om te voorkomen dat er problemen zouden ontstaan door het feit dat APT
           uitgevoerd wordt in verschillende omgevingen (bijvoorbeeld door verschillende
           gebruikers of door andere programma's) zullen alle Translation-bestanden die te vinden
           zijn in /var/lib/apt/lists/ toegevoegd worden aan het eind van de lijst (na een
           impliciet "none").

       ForceIPv4
           Afdwingen dat enkel het IPv4-protocol gebruikt wordt bij het downloaden.

       ForceIPv6
           Afdwingen dat enkel het IPv6-protocol gebruikt wordt bij het downloaden.

       MaxReleaseFileSize
           De maximale bestandsgrootte van de bestanden Release/Release.gpg/InRelease. Standaard
           is dat 10MB.

       EnableSrvRecords
           Deze optie regelt of apt de DNS SRV server record zoals dat in RFC 2782 gespecificeerd
           wordt, zal gebruiken om een alternatieve server te selecteren om mee te verbinden.
           Standaard is dit "true" (aangezet).

       AllowInsecureRepositories
           Aan update-operaties de toestemming geven om data-bestanden op te halen van
           pakketbronnen zonder afdoende beveiligingsinformatie. De standaardwaarde is "false".
           Concept, implicaties en alternatieven worden uiteengezet in apt-secure(8).

       AllowWeakRepositories
           Aan update-operaties de toestemming geven om data-bestanden op te halen van
           pakketbronnen die beveiligingsinformatie leveren, maar waarvan de cryptografie niet
           langer als voldoende krachtig beschouwd wordt. De standaardwaarde is "false". Concept,
           implicaties en alternatieven worden uiteengezet in apt-secure(8).

       AllowDowngradeToInsecureRepositories
           Toelaten dat een pakketbron die voorheen een gpg-ondertekening had, tijdens een
           update-bewerking niet langer ondertekend is. Als een pakketbron die vroeger
           betrouwbaar was, geen geldige ondertekening meer heeft, zal apt de update-bewerking
           weigeren uit te voeren. Deze optie kan gebruikt worden om die beveiliging op te
           heffen. Bijna zeker zult u deze optie nooit willen activeren. Standaard is ze
           ingesteld op false. Concept, implicaties en alternatieven worden uiteengezet in apt-
           secure(8).

       Changelogs::URI bereik
           Het ophalen van changelogs (bestanden met de registratie van aangebrachte wijzigingen)
           kan enkel gebeuren als er een URI gekend is waar ze opgehaald kunnen worden. Bij
           voorkeur vermeldt het bestand Release dit in het veld 'Changelogs'. Indien er geen
           dergelijk veld is, wordt het veld Label/Origin van het Release-bestand gebruikt om na
           te gaan of er een optie Acquire::Changelogs::URI::Label::LABEL of
           Acquire::Changelogs::URI::Origin::ORIGINE bestaat en als dat het geval is, wordt die
           waarde gebruikt. De waarde in het Release-bestand kan vervangen worden door
           Acquire::Changelogs::URI::Override::Label::LABEL of
           Acquire::Changelogs::URI::Override::Origin::ORIGINE. De waarde ervan zou een normale
           URI naar een tekstbestand moeten zijn, behalve dat de pakketspecifieke gegevens
           vervangen worden door de plaatshouder @CHANGEPATH@. De waarde daarvan is: 1. als het
           pakket uit een onderdeel afkomstig is (bijv.  main), vormt dit het eerste deel, anders
           wordt het weggelaten, 2. de eerste letter van de pakketnaam van het bronpakket,
           behalve als de naam van het bronpakket begint met 'lib'. In dat laatste geval zullen
           het de eerste vier letters zijn. 3. De volledige naam van het bronpakket. 4. nogmaals
           de volledige naam en 5. de versie van de broncode. Het eerste (in voorkomend geval),
           tweede, derde en vierde deel worden gescheiden door een slash ('/') en tussen het het
           vierde en het vijfde deel staat een laag liggend streepje ('_'). De speciale waarde
           'no' kan gebruikt worden voor deze optie om aan te geven dat deze bron niet gebruikt
           kan worden om er changelog-bestanden op te halen. In dat geval zal een andere bron
           geprobeerd worden als die er is.

       Snapshots::URI bereik
           Zoals changelogs (bestanden met de registratie van aangebrachte wijzigingen) kunnen
           momentopnames enkel verkregen worden als er een URI gekend is waar ze opgehaald kunnen
           worden. Bij voorkeur vermeldt het bestand Release dit in het veld 'Snapshots'. Indien
           er geen dergelijk veld is, wordt het veld Label/Origin van het Release-bestand
           gebruikt om na te gaan of er een optie Acquire::Snapshots::URI::Label::LABEL of
           Acquire::Snapshots::URI::Origin::ORIGINE bestaat en als dat het geval is, wordt die
           waarde gebruikt. De waarde in het Release-bestand kan vervangen worden door
           Acquire::Snapshots::URI::Override::Label::LABEL of
           Acquire::Snapshots::URI::Override::Origin::ORIGINE. De waarde ervan zou een normale
           URI naar een map moeten zijn, behalve dat het momentopname-ID vervangen wordt door de
           plaatshouder @SNAPSHOTID. De speciale waarde 'no' kan gebruikt worden voor deze optie
           om aan te geven dat deze bron niet gebruikt kan worden om er momentopnames van op te
           halen. In dat geval zal een andere bron geprobeerd worden als die er is.

PROGRAMMASPECIFIEKE CONFIGURATIE

       In het bijzonder omwille van de introductie van het binaire programma apt, kan het zinvol
       zijn om bepaalde opties enkel voor een specifiek programma in te stellen. Want zelfs
       opties die eruit zien alsof ze enkel betrekking hebben op een bepaald programma, zoals
       APT::Get::Show-Versions, hebben zowel uitwerking op apt-get als op apt.

       Een optie enkel instellen voor een specifiek programma kan gerealiseerd worden door die
       optie in te stellen binnen het bereik Binary::specifiek-programma. De optie
       APT::Get::Show-Versions enkel voor apt instellen, kan bijvoorbeeld gebeuren door in plaats
       daarvan Binary::apt::APT::Get::Show-Versions in te stellen.

       Merk op dat, zoals we hogerop in het onderdeel BESCHRIJVING zagen, u geen
       programmaspecifieke opties kunt instellen aan de commandoregel zelf en ook niet in
       configuratiebestanden die via de commandoregel ingelezen worden.

MAPPEN

       De sectie Dir::State bevat mappen die de lokale statusinformatie aanbelangen.  lists is de
       map waarin de opgehaalde pakketlijsten geplaatst moeten worden en status is de naam van
       het statusbestand van dpkg(1).  preferences is de naam van het preferences-bestand van
       APT.  Dir::State bevat de standaardmap die als prefix gebruikt moet worden bij alle
       subitems die niet beginnen met / of ./.

       Dir::Cache bevat locaties die de lokale cache-informatie aanbelangen, zoals de twee
       pakketcaches srcpkgcache en pkgcache, alsook de plaats waarin opgehaalde archieven
       geplaatst worden, Dir::Cache::archives. Het aanmaken van caches kan uitgezet worden door
       pkgcache of srcpkgcache in te stellen op "". Dit zal het opstarten vertragen, maar
       schijfruimte besparen. Het valt wellicht te verkiezen de pkgcache uit te zetten eerder dan
       de srcpkgcache. Net zoals dit het geval is bij Dir::State ligt de standaardmap vervat in
       Dir::Cache

       Dir::Etc bevat de locatie van configuratiebestanden.  sourcelist geeft de locatie aan van
       de lijst met pakketbronnen en main is het standaard configuratiebestand (een instelling
       die geen uitwerking heeft, tenzij ze staat in het configuratiebestand dat door APT_CONFIG)
       gespecificeerd wordt.

       De instelling Dir::Parts leest in lexicale volgorde alle configuratiefragmenten uit de
       opgegeven map in. Nadien wordt het hoofdconfiguratiebestand geladen.

       Naar binaire programma's wordt verwezen door Dir::Bin.  Dir::Bin::Methods geeft de locatie
       op van de methodeverwerkers en gzip, bzip2, lzma, dpkg, apt-get dpkg-source
       dpkg-buildpackage and apt-cache geven de locatie van de respectieve programma's op.

       Het configuratie-item RootDir heeft een speciale betekenis. Als het ingesteld werd, zullen
       alle paden relatief zijn ten opzichte van RootDir, zelfs paden die absoluut gespecificeerd
       werden. Dus als bijvoorbeeld RootDir ingesteld staat op /tmp/staging en Dir::State::status
       op /var/lib/dpkg/status, dan zal naar het statusbestand gezocht worden in
       /tmp/staging/var/lib/dpkg/status. Indien u enkel een voorvoegsel voor relatieve paden wilt
       instellen, gebruikt u eerder Dir.

       De lijst Ignore-Files-Silently kan gebruikt worden om op te geven welke bestanden APT
       stilzwijgend moet negeren bij het verwerken van de fragmenten uit de mappen die fragmenten
       bevatten. Standaard worden bestanden die eindigen op .disabled, ~, .bak of .dpkg-[a-z]+
       stilzwijgend genegeerd. Zoals bij de laatste standaardwaarde vastgesteld kan worden,
       kunnen deze patronen gebruik maken van de syntaxis voor reguliere expressies.

APT IN DSELECT

       Als APT gebruikt wordt als een methode van dselect(1) sturen verschillende
       configuratierichtlijnen het standaardgedrag aan. Deze zijn te vinden in de sectie DSelect.

       Clean
           Modus voor het opschonen van de cache; deze kan een van de volgende waarden zijn:
           always, prompt, auto, pre-auto en never.  always en prompt verwijderen na het
           opwaarderen alle pakketten uit de cache, prompt (de standaardwaarde) doet dit
           voorwaardelijk.  auto verwijdert enkel die pakketten die niet langer gedownload kunnen
           worden (bijvoorbeeld omdat ze door een nieuwe versie vervangen zijn).  pre-auto voert
           deze actie uit vooraleer nieuwe pakketten gedownload worden.

       options
           De inhoud van deze variabele wordt in de vorm van commandoregelopties doorgegeven aan
           apt-get(8) als dit commando in de installatiefase uitgevoerd wordt.

       Updateoptions
           De inhoud van deze variabele wordt in de vorm van commandoregelopties doorgegeven aan
           apt-get(8) als dit commando in de fase van bijwerken uitgevoerd wordt.

       PromptAfterUpdate
           Indien ingesteld op true (waar) zal de operatie [U]pdate in dselect(1) altijd om
           bevestiging vragen vooraleer voort te gaan. De standaardinstelling is om enkel in
           geval van een fout om invoer te vragen.

HOE APT DPKG(1) AANROEPT

       Verschillende configuratierichtlijnen regelen de manier waarop APT dpkg(1) aanroept. Deze
       zijn te vinden in de sectie DPkg.

       options
           Dit is een lijst van aan dpkg(1) door te geven opties. De lijstnotatie moet gebruikt
           worden om de opties op te geven en elk lijstitem wordt als een apart argument aan
           dpkg(1) doorgegeven.

       Path
           Dit is een tekenreeks die de omgevingsvariabele PATH definieert wanneer dpkg
           uitgevoerd wordt. Deze kan op elke geldige waarde van die omgevingsvariabele ingesteld
           worden, of op een lege tekenreeks en in dat geval wordt de variabele niet veranderd.

       Pre-Invoke, Post-Invoke
           Dit is een lijst van shell-opdrachten die voor/na het aanroepen van dpkg(1) uitgevoerd
           moeten worden. Zoals dit het geval is bij options moet de lijstnotatie gebruikt
           worden. De commando's worden in volgorde gestart met behulp van /bin/sh. Indien er een
           mislukt, dan breekt APT af.

       Pre-Install-Pkgs
           Dit is een lijst van shell-opdrachten die voor het aanroepen van dpkg(1) uitgevoerd
           moeten worden. Zoals dit het geval is bij options moet de lijstnotatie gebruikt
           worden. De commando's worden in volgorde gestart met behulp van /bin/sh. Indien er een
           mislukt, dan breekt APT af. APT zal de bestandsnaam van elk .deb-bestand dat het gaat
           installeren doorgeven aan de commando's. Dit gebeurt met een naam per regel op de
           gevraagde bestandsindicator, die standaard ingesteld staat op standaardinvoer.

           Versie 2 van dit protocol stuurt meer informatie naar de gevraagde bestandsindicator:
           een regel met de tekst VERSION 2, de configuratieruimte voor APT en een lijst van
           pakketacties met informatie over bestandsnaam en versie.

           Elke regel met een configuratierichtlijn heeft de vorm key=value (sleutel=waarde).
           Bijzondere tekens (gelijkheidstekens, regeleinden, niet-afdrukbare tekens,
           aanhalingstekens en percenttekens in key en regeleinden, niet-afdrukbare tekens en
           percenttekens in value) worden met % gecodeerd. Lijsten worden voorgesteld door
           meerdere key::=value (sleutel::=waarde) regels met eenzelfde sleutel. De
           configuratiesectie eindigt met een lege regel.

           In Versie 2 bestaan regels in verband met een pakketactie uit vijf velden: pakketnaam
           (zonder architectuuropgave, zelfs indien niet-systeemeigen), oude versie, richting van
           de versiewijziging (< voor opwaarderingen, > voor degradaties, = voor geen wijziging),
           nieuwe versie, actie. De versievelden zijn "-" voor helemaal geen versie (bijvoorbeeld
           wanneer een pakket voor het eerst geïnstalleerd wordt; geen versie wordt behandeld als
           ouder dan gelijk welke echte versie, waardoor het een opwaardering betreft, aangeduid
           als - < 1.23.4). Het actieveld is "**CONFIGURE**" als het pakket geconfigureerd gaat
           worden, "**REMOVE**" als het verwijderd gaat worden of de bestandsnaam van een
           .deb-bestand als het uitgepakt gaat worden.

           In Versie 3 volgt na elk versieveld de architectuur van die versie, hetgeen "-" is
           voor geen versie, en een veld met de aanduiding van het MultiArch-type
           (multiarchitectuurtype) "same" (zelfde), "foreign" (niet-systeemeigen), "allowed"
           (toegestaan) of "none" (geen). Merk op dat "none" een incorrecte typenaam is die om
           redenen van compatibiliteit behouden werd. Het moet als "no" geïnteerpreteerd worden
           en gebruikers worden aangemoedigd om beide te ondersteunen.

           De protocolversie die voor het commando cmd gebruikt moet worden, kan gekozen worden
           door DPkg::Tools::options::cmd::Version dienovereenkomstig in te stellen. Standaard is
           dit versie 1. Indien APT de gevraagde versie niet ondersteunt, zal het in de plaats
           daarvan de informatie weergeven volgens het protocol van de hoogste ondersteunde
           versie.

           De bestandsindicator die gebruikt moet worden om de informatie door te sturen kan
           aangevraagd worden met DPkg::Tools::options::cmd::InfoFD. Dit staat standaard op 0
           ingesteld, wat staat voor de standaardinvoer. Deze functionaliteit is beschikbaar
           sinds versie 0.9.11. Men kan nagaan of deze optie ondersteund wordt door te kijken
           naar de omgevingsvariabele APT_HOOK_INFO_FD die ter confirmatie het cijfer bevat dat
           staat voor de gebruikte bestandsindicator.

       Run-Directory
           APT gaat naar deze map vooraleer dpkg(1) aan te roepen. Standaard is dit /.

       Build-options
           Deze opties worden doorgegeven aan dpkg-buildpackage(1) bij het compileren van
           pakketten. Het standaardgedrag is om ondertekening uit te zetten en alle binaire
           bestanden te produceren.

       DPkg::ConfigurePending
           Indien deze optie ingesteld staat zal APT dpkg --configure --pending aanroepen om
           dpkg(1) alle nodige configuraties en triggers te laten afhandelen. Standaard staat
           deze optie automatisch aan. Maar ze uitzetten kan nuttig zijn indien u APT meerdere
           keren op rij wenst uit te voeren - bijvoorbeeld in een installatieprogramma. In een
           dergelijk scenario kunt u deze optie uitschakelen voor alle keren dat APT uitgevoerd
           wordt, behalve voor de laatste keer.

DE OPTIES PERIODIC EN ARCHIVES

       De optiegroepen APT::Periodic en APT::Archives configureren het gedrag van de periodieke
       bijwerkingen die door apt uitgevoerd worden en die door het script
       /usr/lib/apt/apt.systemd.daily uitgelokt worden. Raadpleeg het begin van dit script voor
       een beknopte documentatie over deze opties.

DEBUGOPTIES

       Als opties in de sectie Debug:: geactiveerd worden, heeft dit tot gevolg dat er met behulp
       van de bibliotheken van apt debug-informatie gestuurd wordt naar de standaardstroom voor
       foutmeldingen van het programma in kwestie, of dat bijzondere modi van dat programma
       aangezet worden die vooral nuttig zijn om het gedrag van apt te debuggen. De meeste van
       deze opties zijn niet interessant voor een gewone gebruiker. Slechts enkele kunnen dat wel
       zijn:

       •   Debug::pkgProblemResolver levert uitvoer op over de beslissingen die genomen werden
           door dist-upgrade, upgrade, install, remove, purge.

       •   Debug::NoLocking schakelt elke vorm van bestandsvergrendeling uit. Dit kan bruikbaar
           zijn voor het uitvoeren van sommige operaties (bijvoorbeeld apt-get -s install) als
           niet-systeembeheerder.

       •   Debug::pkgDPkgPM geeft de werkelijke commandoregel weer telkens apt dpkg(1) aanroept.

       •    Debug::IdentCdrom schakelt het opnemen van statfs-gegevens in de ID's van CD's uit.

       Hieronder volgt een volledige lijst van de debug-opties van apt.

       Debug::Acquire::cdrom
           Weergeven van informatie in verband met het benaderen van pakketbronnen van het type
           cdrom://.

       Debug::Acquire::ftp
           Weergeven van informatie in verband met het downloaden van pakketten met behulp van
           FTP.

       Debug::Acquire::http
           Weergeven van informatie in verband met het downloaden van pakketten met behulp van
           HTTP.

       Debug::Acquire::https
           Weergeven van informatie in verband met het downloaden van pakketten met behulp van
           HTTPS.

       Debug::Acquire::gpgv
           Weergeven van informatie in verband met het verifiëren van cryptografische
           handtekeningen met behulp van gpg.

       Debug::aptcdrom
           Informatie tonen over het proces van benaderen van verzamelingen pakketten op CD's.

       Debug::Hashes
           Iedere cryptografische frommel weergeven die door de bibliotheken van apt aangemaakt
           wordt.

       Debug::IdentCDROM
           Bij het aanmaken van een ID voor een CD geen informatie toevoegen die afkomstig is van
           statfs, namelijk het aantal gebruikte en vrije blokken op het bestandssysteem van de
           CD.

       Debug::NoLocking
           Elke vorm van bestandsvergrendeling uitzetten. Dit maakt het bijvoorbeeld mogelijk om
           gelijktijdig twee processen van het type “apt-get update” uit te voeren.

       Debug::pkgAcquire
           In een logbestand opschrijven wanneer items toegevoegd worden aan of verwijderd uit de
           algemene download-wachtrij.

       Debug::pkgAcquire::Auth
           Statusberichten en fouten weergeven die verband houden met het controleren van de
           controlesom en de cryptografische handtekening van gedownloade bestanden.

       Debug::pkgAcquire::Diffs
           Informatie weergeven over het downloaden en verwerken van de diff's (bestanden die de
           aangebrachte wijzigingen bijhouden) voor de pakketindexbestanden en over fouten die
           daarmee verband houden.

       Debug::pkgAcquire::RRed
           Informatie weergeven in verband met het patchen van de pakketlijsten van apt wanneer
           niet de volledige indexbestanden maar enkel de diff's (aangebrachte wijzigingen)
           gedownload worden.

       Debug::pkgAcquire::Worker
           Alle interacties met de sub-processen die het downloaden werkelijk uitvoeren,
           neerschrijven in een logbestand.

       Debug::pkgAutoRemove
           Gebeurtenissen in een logbestand opschrijven die verband houden met de status van
           pakketten die automatisch geïnstalleerd werden en met het verwijderen van
           niet-gebruikte pakketten.

       Debug::pkgDepCache::AutoInstall
           Debug-berichten genereren waarin beschreven wordt welke pakketten automatisch
           geïnstalleerd worden om aan vereisten te voldoen. Dit komt overeen met de initiële
           doorloop van het type auto-install die bijvoorbeeld door apt-get install uitgevoerd
           wordt. Het komt niet overeen met het volledige systeem van apt voor het oplossen van
           vereistenproblemen. Raadpleeg in dat verband Debug::pkgProblemResolver.

       Debug::pkgDepCache::Marker
           Debug-berichten genereren waarin beschreven wordt welke pakketten een markering
           krijgen van het type keep/install/remove (vasthouden/installeren/verwijderen) terwijl
           de ProblemResolver (probleemoplosser) zijn werk verricht. Elke toevoeging of
           verwijdering kan bijkomende acties uitlokken en die worden onder het originele item
           weergegeven met een insprong van twee extra spaties. Het formaat van elke regel is
           MarkKeep, MarkDelete of MarkInstall gevolgd door pakketnaam <a.b.c -> d.e.f | x.y.z>
           (sectie), waarbij a.b.c de huidige versie van het pakket is, d.e.f de versie is
           waarvan de installatie overwogen wordt en x.y.z een recentere versie wiens installatie
           (omwille van een lagere pin-score) echter niet overwogen wordt. Die beide laatste
           kunnen weggelaten worden als ze niet bestaan of als ze dezelfde versie hebben als de
           geïnstalleerde versie.  section is de naam van de sectie waarin het pakket zich
           bevindt.

       Debug::pkgDPkgPM
           Als dpkg(1) aangeroepen wordt, weergeven wat de exacte commandoregel is waarmee het
           aangeroepen wordt, waarbij de argumenten door een enkele spatie van elkaar gescheiden
           worden.

       Debug::pkgDPkgProgressReporting
           Alle gegevens die van dpkg(1) verkregen worden over de statusbestandsindicator en alle
           fouten die zich voordoen bij het ontleden ervan weergeven.

       Debug::pkgOrderList
           Een opvolging doen van het algoritme dat beslist over de volgorde waarin apt pakketten
           zou moeten doorgeven aan dpkg(1).

       Debug::pkgPackageManager
           Statusberichten tonen bij het volgen van de stappen die bij het aanroepen van dpkg(1)
           gezet worden.

       Debug::pkgPolicy
           De prioriteit weergeven van elke pakketlijst bij het opstarten.

       Debug::pkgProblemResolver
           Het uitvoeren van het oplossen van vereistenproblemen volgen (dit is enkel van
           toepassing op wat gebeurt als zich een complex vereistenprobleem voordoet).

       Debug::pkgProblemResolver::ShowScores
           Een lijst weergeven van alle geïnstalleerde pakketten met hun berekende scores zoals
           die door de pkgProblemResolver gebruikt worden. De pakketbeschrijving is identiek aan
           wat in Debug::pkgDepCache::Marker beschreven werd

       Debug::sourceList
           Informatie weergeven over de leveranciers die in /etc/apt/vendors.list vermeld worden.

       Debug::RunScripts
           De externe commando's tonen die aangeroepen worden door apt-uitbreidingen. Dit houdt
           bijvoorbeeld de configuratieopties DPkg::{Pre,Post}-Invoke of
           APT::Update::{Pre,Post}-Invoke in.

VOORBEELDEN

       /usr/share/doc/apt/examples/configure-index is een configuratiebestand dat
       voorbeeldwaarden toont voor alle mogelijke opties.

BESTANDEN

       /etc/apt/apt.conf
           Configuratiebestand voor APT. Configuratie-item: Dir::Etc::Main.

       /etc/apt/apt.conf.d/
           Configuratiebestandsfragmenten voor APT. Configuratie-item: Dir::Etc::Parts.

ZIE OOK

       apt-cache(8), apt-config(8), apt_preferences(5).

BUGS

       APT bugpagina[1]. Indien u een bug in APT wilt rapporteren, raadpleeg dan
       /usr/share/doc/debian/bug-reporting.txt of het reportbug(1) commando.

VERTALING

       De Nederlandse vertaling werd in 2015 gemaakt door Frans Spiesschaert
       <Frans.Spiesschaert@yucom.be>, in samenwerking met het Debian Dutch l10n Team
       <debian-l10n-dutch@lists.debian.org>.

       Merk op dat de vertaling van dit document nog onvertaalde delen kan bevatten. Dit is
       intentioneel om te vermijden dat inhoud verloren zou gaan door een vertaling die achterop
       loopt op het origineel.

AUTEURS

       Jason Gunthorpe

       APT-team

       Daniel Burrows <dburrows@debian.org>
           Initiële documentatie bij Debug::*.

OPMERKINGEN

        1. APT bugpagina
           https://bugs.debian.org/src:apt