Provided by: apt_1.6.17_amd64 

NAME
apt.conf - Configuratiebestand van APT
OMSCHRIJVING
/etc/apt/apt.conf is het hoofdconfiguratiebestand dat gebruikt wordt door alle gereedschappen uit de
gereedschappensuite van APT, maar het is bijlange na niet de enige plaats waar opties ingesteld kunnen
worden. De suite gebruikt ook een gemeenschappelijke parser voor de commandoregel om zo een uniforme
omgeving aan te bieden.
Als een gereedschap van APT opstart, zal het de configuratiebestanden in de volgende volgorde lezen:
1. het bestand dat in de omgevingsvariabele APT_CONFIG gespecificeerd wordt (voor zover dit het geval
is)
2. alle bestanden uit Dir::Etc::Parts in oplopende alfabetische volgorde die ofwel geen extensie of
"conf" als extensie van de bestandsnaam hebben en waarvan de inhoud enkel alfanumerieke tekens,
koppeltekens (-), laag liggende streepjes (_) en punten (.) bevat. Anders zal APT melding maken van
het feit dat het een bestand genegeerd heeft, tenzij dat bestand overeenkomt met een patroon uit de
configuratielijst Dir::Ignore-Files-Silently. In dat laatste geval zal het bestand stilzwijgend
genegeerd worden.
3. het hoofdconfiguratiebestand zoals bepaald door Dir::Etc::main
4. alle opties die in de subboom met binairspecifieke configuraties ingesteld waren, worden verplaatst
naar het basisniveau van de boomstructuur.
5. de opties die aan de commandoregel ingegeven werden om de configuratierichtlijnen te overschrijven of
om nog meer configuratiebestanden in te lezen.
SYNTAXIS
Het configuratiebestand is opgevat als een boom met opties die gegroepeerd worden in functionele groepen.
De notatie van optiespecificaties gebeurt aan de hand van dubbele dubbelpunten. APT::Get::Assume-Yes
bijvoorbeeld, is een optie binnen de gereedschapsgroep APT voor het gereedschap Get. Opties worden niet
overgeërfd van oudergroepen.
Op het vlak van de syntaxis volgt de configuratietaal het model dat gebruikt wordt door gereedschappen
als bind en dhcp. Regels die beginnen met // worden als commentaar behandeld (genegeerd) evenals alle
tekst tussen /* en */ naar het voorbeeld van commentaar in C/C++. Elke regel heeft de vorm
APT::Get::Assume-Yes "true";. De aanhalingstekens en de afsluitende puntkomma zijn nodig. De waarde moet
op een regel staan en er wordt geen vorm van aaneenschakeling van tekenreeksen toegepast. Waarden mogen
geen backslashes of extra aanhalingstekens bevatten. Optienamen worden gevormd met behulp van
alfanumerieke lettertekens en de tekens "/-:._+". Een nieuw bereik wordt geopend met een accolade, op de
volgende manier:
APT {
Get {
Assume-Yes "true";
Fix-Broken "true";
};
};
en er worden regeleinden gebruikt om de leesbaarheid te verbeteren. Men kan een lijst aanmaken door een
bereik te openen dat een enkele tekenreeks bevat die tussen aanhalingstekens staat en die gevolgd wordt
door een puntkomma. Men kan meerdere items opnemen die van elkaar gescheiden worden door een puntkomma.
DPkg::Pre-Install-Pkgs {"/usr/sbin/dpkg-preconfigure --apt";};
In het algemeen vormt het voorbeeldconfiguratiebestand /usr/share/doc/apt/examples/configure-index.gz een
goede richtlijn voor hoe een configuratiebestand er moet uitzien.
In de namen van configuratie-items speelt het gebruik van hoofd- of kleine letters geen rol. In het
voorgaande voorbeeld zou u dus ook dpkg::pre-install-pkgs kunnen gebruiken.
Als een lijst gedefinieerd wordt zijn namen voor configuratie-items optioneel, zoals hierboven in het
voorbeeld DPkg::Pre-Install-Pkgs te zien is. Indien u geen naam opgeeft, zal een nieuw item gewoon een
nieuwe optie toevoegen aan de lijst. Indien u wel een naam opgeeft kunt u de optie op dezelfde wijze
overschrijven als om het even welke andere optie door aan de optie een nieuwe waarde toe te kennen.
Er werden twee bijzondere commando's gedefinieerd: #include (dat afgeraden wordt en niet ondersteund
wordt door alternatieve toepassingen) en #clear. #include voegt het opgegeven bestand in, tenzij de
bestandsnaam op een slash eindigt. In dat laatste geval wordt de hele map ingevoegd. #clear wordt
gebruikt om een gedeelte van de configuratieboom te wissen. Het opgegeven element en alle eronder
vallende elementen worden verwijderd. (Merk op dat ook deze regels op een puntkomma moeten eindigen).
Het commando #clear is de enige manier om een lijst of een volledig bereik te wissen. Een bereik
heropenen (of de hierna beschreven syntaxis met een toegevoegde :: gebruiken) zal eerder ingevoerde items
niet overschrijven. Opties kunnen enkel overschreven worden door hen een nieuwe waarde te geven - lijsten
en bereiken kunnen niet overschreven worden, enkel gewist.
Alle APT-gereedschap kan overweg met de optie -o die toelaat om aan de commandoregel een willekeurige
configuratierichtlijn op te geven. De syntaxis is een volledige optienaam (bijvoorbeeld
APT::Get::Assume-Yes) gevolgd door een gelijkheidsteken en vervolgens de nieuwe waarde voor de optie. Om
een nieuw element aan een lijst toe te voegen, voegt u aan het eind van de lijstnaam een ::. (Zoals u
wellicht vermoedde, kan aan de commandoregel de bereik-syntaxis niet gebruikt worden.)
Merk op dat het toevoegen van een item aan een lijst met :: enkel werkt met een item per regel en dat u
dit niet moet gebruiken in combinatie met de bereik-syntaxis (die impliciet :: toevoegt). Beide
syntactische vormen combineren lokt een fout uit waarop sommige gebruikers ongelukkiglijk zullen
voortbouwen: een optie met de ongewone naam "::" maar die zich voorts gedraagt als elke andere optie die
een naam heeft. Dit veroorzaakt veel problemen. Vooreerst zullen gebruikers die meerdere regels in deze
verkeerde syntaxis schrijven in de hoop ze aan een lijst toe te voegen, het tegenovergestelde bereiken,
aangezien enkel de laatste waardetoekenning aan deze optie "::" gebruikt zal worden. Toekomstige versies
van APT zullen foutmeldingen geven en ophouden met werken als ze dit foutieve gebruik tegenkomen. Gelieve
voorlopig dergelijke opdrachten te corrigeren, vermits APT zich er niet expliciet over beklaagt.
DE APT-GROEP
Deze groep opties regelt het algemeen gedrag van APT en bevat ook de opties die alle gereedschappen
gemeen hebben.
Architecture
Systeemarchitectuur; stelt de te gebruiken architectuur in bij het ophalen van bestanden en het
verwerken van pakketlijsten. De interne standaard is die architectuur waarvoor apt gecompileerd werd.
Architectures
Alle door het systeem ondersteunde architecturen. Bijvoorbeeld zijn CPU's die de instructieset amd64
(ook x86-64 genoemd) gebruiken, ook in staat om programma's uit te voeren die gecompileerd werden
voor de instructieset i386 (x86). Deze lijst wordt gebruikt bij het ophalen van bestanden en het
verwerken van pakketlijsten. De initiële standaard is altijd de systeemeigen architectuur
(APT::Architecture) en vreemde architecturen worden aan de standaardlijst toegevoegd wanneer ze
geregistreerd worden via het commando dpkg --add-architecture.
Compressor
Dit bereik definieert welke compressieformaten ondersteund worden, hoe compressie en decompressie
uitgevoerd kunnen worden indien de ondersteuning voor dit formaat niet rechtstreeks ingebouwd is in
apt en het definieert een kostwaarde die aangeeft hoe duur het is om iets in dit formaat te
comprimeren. De volgende configuratiestanza laat bij wijze van voorbeeld apt toe om bestanden met de
goedkope bestandsextensie .reversed zowel te downloaden en te decomprimeren als aan te maken en op te
slaan, waarbij apt voor het comprimeren en decomprimeren het commando rev zal gebruiken zonder
bijkomende commandoregelparameters:
Build-Profiles
Lijst met alle bouwprofielen die gebruikt worden bij het oplossen van de bouwvereisten met weglating
van het naamruimte-prefix "profile.". Standaard is deze lijst leeg. DEB_BUILD_PROFILES, zoals het
door dpkg-buildpackage(1) gebruikt wordt, overschrijft de lijstnotatie.
Default-Release
De release waarvandaan pakketten standaard geïnstalleerd moeten worden als er meer dan een versie van
beschikbaar is. Bevat releasenaam, codenaam of releaseversie. Voorbeelden: 'stable', 'testing',
'unstable', 'stretch', 'buster', '4.0', '5.0*'. Zie ook apt_preferences(5).
Ignore-Hold
Tegengehouden pakketten negeren. Deze globale optie doet de probleemoplosser tegengehouden pakketten
negeren bij zijn besluitvorming.
Clean-Installed
Staat standaard aan. Wanneer de functie autoclean (automatisch opruimen) aan staat, zal ze
automatisch alle pakketten verwijderen die niet langer gedownload kunnen worden uit de cache. Als ze
uitgezet staat, zullen ook pakketten die lokaal geïnstalleerd werden, niet opgeruimd worden - maar
merk wel op dat APT geen rechtstreeks middel ter beschikking stelt om een dergelijk pakket opnieuw te
installeren.
Immediate-Configure
Staat standaard aan, hetgeen APT ertoe aanzet om bij een installatie/opwaarderingsoperatie essentiële
en belangrijke pakketten zo snel mogelijk te installeren om zo het effect van een falende aanroep van
dpkg(1) te beperken. Indien deze optie uitgezet werd, behandelt APT een belangrijk pakket op dezelfde
manier als een extra pakket: tussen het uitpakken van pakket A en de configuratie ervan kunnen er
vele andere uitpak- en configuratieoperaties uitgevoerd worden voor andere niet-verwante pakketten B,
C, enz. Indien een van deze operaties een mislukte aanroep van dpkg(1) uitlokt (bijvoorbeeld omdat
een script van de pakketonderhouder van pakket B een fout produceert), zal dit een systeemtoestand
opleveren waarbij pakket A uitgepakt maar niet geconfigureerd is, waardoor er geen garantie meer
bestaat dat alle pakketten die van A afhangen, nog langer zullen werken, aangezien aan die
afhankelijkheid niet langer voldaan wordt.
Een markering voor onmiddellijke configuratie wordt ook toegepast in het potentieel problematische
geval van circulaire afhankelijkheden, aangezien een vereiste met de vlag 'er onmiddellijk aan
voldoen' het equivalent is van een voorvereiste. In theorie laat dit APT toe om een situatie te
herkennen waarin het geen onmiddellijke configuratie kan uitvoeren, zijn werkzaamheden in dat geval
af te breken en de gebruiker voor te stellen om de optie tijdelijk uit te zetten zodat de operatie
voortgezet kan worden. Noteer dat hier het woord "theorie" gebruikt werd. In het echte leven heeft
men een dergelijk probleem slechts zelden ervaren en dan was het omdat in een niet-stabiele versie
van de distributie het pakket in kwestie foutieve vereisten had of omdat het systeem zich reeds in
een beschadigde toestand bevond. U zou deze optie dus niet blindweg mogen uitschakelen, omdat het
hierboven beschreven scenario niet het enige probleem is dat deze optie in eerste instantie kan
helpen voorkomen.
Voor u, met deze optie uitgezet, een grote operatie zoals dist-upgrade uitvoert, zou u het pakket dat
APT niet onmiddellijk kan configureren, expliciet moeten proberen te installeren met install. Maar
zorg er ook zeker voor om uw probleem te rapporteren aan uw distributie en aan het APT-team met de
onderstaande buglink. Zo kunnen zij werken aan het verbeteren of het corrigeren van de
opwaarderingsprocedure.
Force-LoopBreak
Zet deze optie nooit aan tenzij u echt weet wat u doet. Ze laat APT toe om tijdelijk een essentieel
pakket te verwijderen om een lus van Conflicts/Conflicts of Conflicts/Pre-Depends tussen twee
essentiële pakketten te doorbreken. Een dergelijke lus zou nooit mogen voorkomen en is een
zorgwekkende bug. Deze optie zal werken als die essentiële pakketten niet tar, gzip, libc, dpkg, dash
zijn of iets waarvan deze pakketten afhankelijk zijn.
Cache-Start, Cache-Grow, Cache-Limit
Sinds versie 0.7.26 gebruikt APT een in het geheugen geladen cachebestand van variabele grootte
waarin de informatie over beschikbare bestanden opgeslagen ligt. Cache-Start werkt als een hint voor
de grootte die de cache uiteindelijk zal aannemen en is daarom de hoeveelheid geheugen die APT bij
het opstarten zal aanvragen. De standaardwaarde is 20971520 bytes (~20 MB). Merk op dat dit volume
geheugenruimte beschikbaar moet zijn voor APT, anders zal het wellicht op een onelegante wijze falen.
Voor apparaten met beperkt geheugen zou deze waarde dus verlaagd moeten worden, terwijl ze verhoogd
zou moeten worden op systemen met veel geconfigureerde pakketbronnen. Cache-Grow geeft aan, in bytes
met een standaard van 1048576 (~1 MB), hoeveel de cachegrootte uitgebreid zal worden in het geval de
ruimte gedefinieerd door Cache-Start niet volstaat. Steeds weer zal dit bijkomend geheugenvolume
toegevoegd worden totdat uiteindelijk de cachegrootte uitgebreid genoeg is om alle informatie in op
te slaan of totdat de Cache-Limit bereikt wordt. De standaardinstelling voor Cache-Limit is 0,
hetgeen staat voor geen limiet. Indien Cache-Grow ingesteld wordt op 0, wordt de automatische
uitbreiding van de cache uitgeschakeld.
Build-Essential
Bepaalt welke pakketten beschouwd worden als essentiële bouwvereisten.
Get
De onderafdeling Get regelt het gereedschap apt-get(8) raadpleeg de documentatie daarover voor meer
informatie over de opties in kwestie.
Cache
De onderafdeling Cache regelt het gereedschap apt-cache(8) raadpleeg de documentatie daarover voor
meer informatie over de opties in kwestie.
CDROM
De onderafdeling CDROM regelt het gereedschap apt-cdrom(8) raadpleeg de documentatie daarover voor
meer informatie over de opties in kwestie.
DE ACQUIRE-GROEP
De opties die tot de groep Acquire behoren, regelen het downloaden van pakketten evenals de verschillende
ophaalmethodes ("acquire methods") die verantwoordelijk zijn voor het downloaden zelf (zie ook
sources.list(5)).
Check-Date
Beveiligingsgerelateerde optie die standaard waar (true) is en die tijdgerelateerde toetsingen
mogelijk maakt. Deze optie uitschakelen betekent dat de tijd op de machine niet betrouwbaar is.
Zodoende zal APT alle tijdgerelateerde toetsen uitschakelen, zoals Check-Valid-Until of controleren
of de datum in het datumveld van een release-bestand zich niet in de toekomst situeert.
Max-FutureTime
Maximum tijd (in seconden) voor het tijdstip waarop het Release-bestand aangemaakt werd (zoals
vermeld in de koptekst Date), dat het als geldig beschouwd moet worden. De standaardwaarde is 10.
Archiefspecifieke instellingen kunnen aangemaakt worden door het label van het archief toe te voegen
aan de optienaam. Bij voorkeur kan voor specifieke regels uit sources.list(5) hetzelfde bereikt
worden door daar de optie Date-Max-Future te gebruiken.
Check-Valid-Until
Deze met beveiliging verband houdende optie staat standaard ingesteld op waar (true), aangezien het
plaatsen van een vervaldatum op de validering van een Release-bestand langdurige zogenaamde
replay-aanvallen kan voorkomen. Ze kan gebruikers ook helpen om spiegelservers te identificeren die
niet langer bijgewerkt worden, al is deze functionaliteit afhankelijk van een juist werkende klok op
het systeem van de gebruiker. Onderhouders van archieven worden aangemoedigd om Release-bestanden aan
te maken met een koptekst Valid-Until, maar als ze dat niet doen of indien er een striktere waarde
nodig is, kan de onderstaande optie Max-ValidTime gebruikt worden. In plaats van deze globale
vervanging zou bij voorkeur de optie Check-Valid-Until voor regels in sources.list(5) gebruikt moeten
worden om de toets op een selectieve manier uit te zetten.
Max-ValidTime
Maximum tijd (in seconden) na het tijdstip waarop het Release-bestand aangemaakt werd (zoals vermeld
in de koptekst Date), dat het als geldig beschouwd moet worden. Indien het Release-bestand zelf een
koptekst Valid-Until bevat wordt de meest recente van beide data als vervaldatum genomen. De
standaardwaarde is 0 hetgeen staat voor "onbeperkt geldig". Archiefspecifieke instellingen kunnen
aangemaakt worden door de naam van het archief toe te voegen aan de optienaam. Hetzelfde effect kan
voor specifieke regels uit sources.list(5) bereikt worden door daar de optie Valid-Until-Max te
gebruiken, wat bij voorkeur gedaan zou moeten worden.
Min-ValidTime
Minimum tijd (in seconden) na het tijdstip waarop het Release-bestand aangemaakt werd (zoals vermeld
in de koptekst Date), dat het als geldig beschouwd moet worden. Gebruik dit indien u beroep moet doen
op een zelden bijgewerkte (lokale) spiegelserver van een vaker bijgewerkt archief met een koptekst
Valid-Until. Dit is te verkiezen boven het volledig uitschakelen van de controle van de vervaldatum.
Archiefspecifieke instellingen kunnen en zouden moeten gebruikt worden door de naam van het archief
toe te voegen aan de optienaam. Hetzelfde effect kan voor specifieke regels uit sources.list(5)
bereikt worden door daar de optie Valid-Until-Min te gebruiken, wat bij voorkeur gedaan zou moeten
worden.
AllowTLS
Sta toe dat de interne TLS-ondersteuning uit de http-methode gebruikt wordt. Indien deze waarde
ingesteld wordt op false, wordt ondersteuning voor TLS in de eigen methodes van apt volledig
uitgeschakeld (met uitzondering van de op curl gebaseerde https-methode). TLS-gerelateerde functies
zullen niet langer aangeroepen worden.
PDiffs
Tracht de wijzigingen aan indexen (zoals de bestanden Packages), PDiffs genaamd, op te halen in
plaats van de volledige bestanden. Standaard ingesteld op waar. Dit kan voor specifieke regels in
sources.list(5) of specifieke indexbestanden ingesteld worden door daar de optie PDiffs te gebruiken,
wat bij voorkeur gedaan zou moeten worden.
Er zijn ook twee subopties beschikbaar om het gebruik van PDiffs te beperken: FileLimit kan gebruikt
worden om het maximum aantal PDiff-bestanden op te geven die gedownload zouden mogen worden om een
bestand bij te werken. SizeLimit van zijn kant geeft aan hoe groot het percentage van alle patches
samen mag zijn vergeleken met de grootte van het bestand waarop ze betrekking hebben. Indien een van
beide limieten overschreden wordt, wordt het ganse bestand gedownload in plaats van de patches.
By-Hash
Tracht indexen te downloaden via een URI die opgebouwd wordt op basis van de frommelcontrolesom van
het verwachte bestand, eerder dan via een welbekende stabiele bestandsnaam. Dit staat standaard
ingesteld op waar (true), maar als de pakketbron aangeeft dat dit niet ondersteund wordt, wordt het
automatisch uitgeschakeld. Het gebruik ervan kan verplicht worden met de bijzondere waarde "force".
Dit kan voor specifieke regels in sources.list(5) of specifieke indexbestanden ingesteld worden door
daar de optie By-Hash te gebruiken, wat bij voorkeur gedaan zou moeten worden.
Queue-Mode
Wachtrijmodus; Queue-Mode kan ofwel host ofwel access zijn en bepaalt hoe APT de parallellisatie van
uitgaande verbindingen organiseert. host betekent dat een verbinding per doelcomputer geopend wordt,
access wil zeggen dat een verbinding per URI-type geopend wordt.
Retries
Aantal uit te voeren pogingen. Indien dit niet nul is, zal APT bij een mislukte poging het opgegeven
aantal nieuwe pogingen doen om een bestand op te halen.
Source-Symlinks
Gebruik symbolische koppelingen voor bronarchieven. Indien dit op true (waar) ingesteld staat, zal
geen kopie van een bronarchief gemaakt worden als een symbolische koppeling mogelijk is. Waar is de
standaardinstelling.
http https
De opties in deze gebieden configureren APT's ophaaltransportmethodes voor de protocollen HTTP en
HTTPS en worden gedocumenteerd in de respectieve man-pagina's apt-transport-http(1) en apt-transport-
https(1).
ftp
ftp::Proxy stelt de te gebruiken standaard-proxy in voor URI's van het type FTP. De standaardvorm
ervan is ftp://[[user][:pass]@]host[:port]/. Proxy's kunnen ook per computer ingesteld worden volgens
het schema ftp::Proxy::<host>, waarbij het bijzondere trefwoord DIRECT betekent dat geen proxy's
gebruikt worden. Indien geen van de bovenstaande instellingen opgegeven werd, zal de
omgevingsvariabele ftp_proxy gebruikt worden. Om een FTP-proxy te gebruiken zult u het script
ftp::ProxyLogin in het configuratiebestand moeten instellen. Dit item omschrijft de te verzenden
commando's die de proxy-server moeten laten weten waarmee hij een verbinding moet maken. Raadpleeg
/usr/share/doc/apt/examples/configure-index.gz voor een voorbeeld van hoe dit moet gedaan worden. De
substitutievariabelen die de overeenkomstige URI-component vertegenwoordigen, zijn $(PROXY_USER),
$(PROXY_PASS), $(SITE_USER), $(SITE_PASS), $(SITE) en $(SITE_PORT).
De optie timeout stelt de tijdslimiet in die gehanteerd moet worden door de timer die door deze
methode gebruikt wordt. Deze waarde is zowel van toepassing op de tijdslimiet van de verbinding als
op die van de data-overdracht.
Meerdere instellingen zijn beschikbaar om de passieve modus te controleren. Over het algemeen is het
veilig om de passieve modus aan te laten staan. Hij werkt in praktisch elke omgeving. Toch vereisen
sommige situaties het uitschakelen van de passieve modus en het gebruik in de plaats daarvan van FTP
in poortmodus. Dit kan globaal gebeuren of voor verbindingen die langs een proxy passeren of voor een
specifieke computer. (raadpleeg voor voorbeelden het voorbeeldconfiguratiebestand).
Het is mogelijk om proxy voor FTP over HTTP te laten verlopen door de omgevingsvariabele ftp_proxy in
te stellen op een URL van het type HTTP - zie de eerdere bespreking van de http-methode voor de
syntaxis. U kunt dit niet in het configuratiebestand instellen en het gebruik van FTP over HTTP wordt
niet aangeraden omwille van zijn geringe efficiëntie.
De instelling ForceExtended regelt het gebruik van de RFC2428 commando's EPSV en EPRT. Standaard
staat ze uitgeschakeld (ingesteld op false), hetgeen betekent dat deze commando's enkel gebruikt
worden indien de controleverbinding van het type IPv6 is. Deze instelling aanzetten (instellen op
true) verplicht het gebruik van deze commando's zelfs bij verbindingen van het type IPv4. Merk op dat
de meeste FTP-servers RFC2428 niet ondersteunen.
cdrom
Voor URI's die de methode cdrom gebruiken is het aankoppelpunt, cdrom::Mount, de enige optie die
geconfigureerd kan worden. Dit moet het aankoppelpunt voor het CD-station (of DVD-station of wat dan
ook) zijn zoals vermeld in /etc/fstab. Het is mogelijk om te voorzien in vervangende commando's voor
de aankoppelings- en afkoppelingsoperaties als het niet mogelijk is om het aankoppelpunt in fstab op
te nemen. De syntaxis is om
/cdrom/::Mount "foo";
binnen het cdrom-blok te plaatsen. Het is belangrijk dat ook de nakomende slash gebruikt wordt.
Afkoppelingsopdrachten kunnen opgegeven worden door UMount te gebruiken.
gpgv
Voor URI's van het type GPGV is de enige optie die geconfigureerd kan worden gpgv::Options. Ze geeft
bijkomende parameters door aan gpgv.
CompressionTypes
Lijst van compressietypes die door de methodes voor het ophalen van pakketten begrepen worden.
Bestanden zoals Packages kunnen in verschillende compressieformaten beschikbaar zijn. Standaard
kunnen de ophaalmethodes veel gebruikelijke formaten zoals xz en gzip decomprimeren en opnieuw
comprimeren. Met dit bereik kunnen de ondersteunde formaten doorzocht worden, kunnen er wijzigingen
in aangebracht worden en kan ondersteuning voor nog andere formaten toegevoegd worden (zie ook
APT::Compressor). De syntaxis hiervoor is:
Acquire::CompressionTypes::FileExtension "Methodname";
Voorts kan de subgroep Order gebruikt worden om te bepalen in welke volgorde het ophaalsysteem de
gecomprimeerde bestanden zal trachten te downloaden. Eerst zal het ophaalsysteem het eerste
compressietype proberen en als dat mislukt het volgende uit deze lijst. Om dus een type boven een
ander te laten verkiezen moet u het gewoon vooraan in de lijst plaatsen. Nog niet vermelde
standaardtypes zullen impliciet aan het einde van de lijst toegevoegd worden. Zo kan bijvoorbeeld
Acquire::CompressionTypes::Order:: "gz";
gebruikt worden om met gzip gecomprimeerde bestanden te verkiezen boven alle andere formaten. Indien
xz moet verkozen worden boven gzip en bzip2, moet de configuratie-instelling er als volgt uitzien:
Acquire::CompressionTypes::Order { "xz"; "gz"; };
. Het is onnodig om bz2 expliciet aan de lijst toe te voegen, aangezien het er automatisch aan
toegevoegd zal worden.
Merk op dat op het ogenblik van uitvoering gekeken zal worden naar Dir::Bin::Naam-van-de-Methode.
Indien deze optie ingesteld werd en ondersteuning voor dit formaat niet rechtstreeks ingebouwd is in
apt, zal de methode enkel gebruikt worden indien dat bestand bestaat. Voor de methode bzip2
bijvoorbeeld, is de (ingebouwde) instelling:
Dir::Bin::bzip2 "/bin/bzip2";
. Merk ook op dat de lijstitems die aan de commandoregel opgegeven worden, toegevoegd zullen worden
achteraan de lijst die in de configuratiebestanden vermeld wordt, maar voorafgaand aan de
standaarditems. Om in dit geval een type boven die uit de configuratiebestanden te verkiezen, kunt u
de optie rechtstreeks instellen - niet in de lijstopmaak. Dit zal de gedefinieerde lijst niet
opheffen. Het zal de lijst enkel laten beginnen met dat type.
Het bijzondere type uncompressed kan gebruikt worden om voorrang te geven aan niet-gecomprimeerde
bestanden. Maar u dient te weten dat de meeste archieven geen niet-gecomprimeerde bestanden
aanbieden, zodat dit type grotendeels enkel bruikbaar is voor lokale spiegelservers.
GzipIndexes
Indexen (Packages, Sources, of Translations) die met gzip gecomprimeerd werden en die u downloadt,
laat u best in gecomprimeerde vorm op de lokale computer staan in plaats van ze uit te pakken. Dit
spaart heel wat schijfruimte, zij het ten koste van een intensiever CPU-gebruik tijdens het opbouwen
van de lokale pakketcaches. Standaard staat dit uit.
Languages
De subsectie Languages regelt welke Translation-bestanden gedownload worden en in welke volgorde APT
probeert de vertaalde beschrijvingen weer te geven. APT zal proberen de eerste beschikbare
beschrijving weer te geven in de eerst vermelde taal. Talen kunnen gedefinieerd worden aan de hand
van een korte of een lange taalcode. Merk op dat niet elk archief voor elke taal een
Translation-bestand aanbiedt - zeker de lange taalcodes zijn zeldzaam.
De lijst bevat standaard "environment" en "en". "environment" heeft hier een speciale betekenis: op
het moment van uitvoering zal het vervangen worden door de taalcodes die afgeleid worden uit de
omgevingsvariabele LC_MESSAGES. Het zorgt er ook voor dat deze niet tweemaal voorkomen in de lijst.
Als LC_MESSAGES op "C" ingesteld staat, wordt enkel het bestand Translation-en (als het beschikbaar
is) gebruikt.Om APT te dwingen geen Translation-bestand te gebruiken, moet u de instelling
Acquire::Languages=none gebruiken. Ook de code "none" is er een met een speciale betekenis. Ze zorgt
ervoor dat niet verder gezocht wordt naar een passend Translation-bestand. Ze vertelt APT ook om die
vertalingen wel te downloaden zonder ze effectief te gebruiken tenzij er in de omgeving talen
gespecificeerd worden. Het volgende voorbeeld zal dus in de context van een Engelse lokalisatie
resulteren in de volgorde "en, de" en in een Duitse lokalisatie in "de, en". Merk op dat "fr" wel
gedownload wordt, maar niet gebruikt tenzij APT in de context van een Franse lokalisatie gebruikt
wordt (in dat geval zou de volgorde "fr, de, en" zijn).
Acquire::Languages { "environment"; "nl"; "de"; "en"; "none"; "fr"; };
Noot: om te voorkomen dat er problemen zouden ontstaan door het feit dat APT uitgevoerd wordt in
verschillende omgevingen (bijvoorbeeld door verschillende gebruikers of door andere programma's)
zullen alle Translation-bestanden die te vinden zijn in /var/lib/apt/lists/ toegevoegd worden aan het
eind van de lijst (na een impliciet "none").
ForceIPv4
Afdwingen dat enkel het IPv4-protocol gebruikt wordt bij het downloaden.
ForceIPv6
Afdwingen dat enkel het IPv6-protocol gebruikt wordt bij het downloaden.
MaxReleaseFileSize
De maximale bestandsgrootte van de bestanden Release/Release.gpg/InRelease. Standaard is dat 10MB.
EnableSrvRecords
Deze optie regelt of apt de DNS SRV server record zoals dat in RFC 2782 gespecificeerd wordt, zal
gebruiken om een alternatieve server te selecteren om mee te verbinden. Standaard is dit "true"
(aangezet).
AllowInsecureRepositories
Aan update-operaties de toestemming geven om data-bestanden op te halen van pakketbronnen zonder
afdoende beveiligingsinformatie. De standaardwaarde is "false". Concept, implicaties en alternatieven
worden uiteengezet in apt-secure(8).
AllowWeakRepositories
Aan update-operaties de toestemming geven om data-bestanden op te halen van pakketbronnen die
beveiligingsinformatie leveren, maar waarvan de cryptografie niet langer als voldoende krachtig
beschouwd wordt. De standaardwaarde is "false". Concept, implicaties en alternatieven worden
uiteengezet in apt-secure(8).
AllowDowngradeToInsecureRepositories
Toelaten dat een pakketbron die voorheen een gpg-ondertekening had, tijdens een update-bewerking niet
langer ondertekend is. Als een pakketbron die vroeger betrouwbaar was, geen geldige ondertekening
meer heeft, zal apt de update-bewerking weigeren uit te voeren. Deze optie kan gebruikt worden om die
beveiliging op te heffen. Bijna zeker zult u deze optie nooit willen activeren. Standaard is ze
ingesteld op false. Concept, implicaties en alternatieven worden uiteengezet in apt-secure(8).
Changelogs::URI bereik
Het ophalen van changelogs (bestanden met de registratie van aangebrachte wijzigingen) kan enkel
gebeuren als er een URI gekend is waar ze opgehaald kunnen worden. Bij voorkeur vermeldt het bestand
Release dit in het veld 'Changelogs'. Indien er geen dergelijk veld is, wordt het veld Label/Origin
van het Release-bestand gebruikt om na te gaan of er een optie Acquire::Changelogs::URI::Label::LABEL
of Acquire::Changelogs::URI::Origin::ORIGINE bestaat en als dat het geval is, wordt die waarde
gebruikt. De waarde in het Release-bestand kan vervangen worden door
Acquire::Changelogs::URI::Override::Label::LABEL of
Acquire::Changelogs::URI::Override::Origin::ORIGINE. De waarde ervan zou een normale URI naar een
tekstbestand moeten zijn, behalve dat de pakketspecifieke gegevens vervangen worden door de
plaatshouder @CHANGEPATH@. De waarde daarvan is: 1. als het pakket uit een onderdeel afkomstig is
(bijv. main), vormt dit het eerste deel, anders wordt het weggelaten, 2. de eerste letter van de
pakketnaam van het bronpakket, behalve als de naam van het bronpakket begint met 'lib'. In dat
laatste geval zullen het de eerste vier letters zijn. 3. De volledige naam van het bronpakket. 4.
nogmaals de volledige naam en 5. de versie van de broncode. Het eerste (in voorkomend geval), tweede,
derde en vierde deel worden gescheiden door een slash ('/') en tussen het het vierde en het vijfde
deel staat een laag liggend streepje ('_'). De speciale waarde 'no' kan gebruikt worden voor deze
optie om aan te geven dat deze bron niet gebruikt kan worden om er changelog-bestanden op te halen.
In dat geval zal een andere bron geprobeerd worden als die er is.
PROGRAMMASPECIFIEKE CONFIGURATIE
In het bijzonder omwille van de introductie van het binaire programma apt, kan het zinvol zijn om
bepaalde opties enkel voor een specifiek programma in te stellen. Want zelfs opties die eruit zien alsof
ze enkel betrekking hebben op een bepaald programma, zoals APT::Get::Show-Versions, hebben zowel
uitwerking op apt-get als op apt.
Een optie enkel instellen voor een specifiek programma kan gerealiseerd worden door die optie in te
stellen binnen het bereik Binary::specifiek-programma. De optie APT::Get::Show-Versions enkel voor apt
instellen, kan bijvoorbeeld gebeuren door in plaats daarvan Binary::apt::APT::Get::Show-Versions in te
stellen.
Merk op dat, zoals we hogerop in het onderdeel BESCHRIJVING zagen, u geen programmaspecifieke opties kunt
instellen aan de commandoregel zelf en ook niet in configuratiebestanden die via de commandoregel
ingelezen worden.
MAPPEN
De sectie Dir::State bevat mappen die de lokale statusinformatie aanbelangen. lists is de map waarin de
opgehaalde pakketlijsten geplaatst moeten worden en status is de naam van het statusbestand van dpkg(1).
preferences is de naam van het preferences-bestand van APT. Dir::State bevat de standaardmap die als
prefix gebruikt moet worden bij alle subitems die niet beginnen met / of ./.
Dir::Cache bevat locaties die de lokale cache-informatie aanbelangen, zoals de twee pakketcaches
srcpkgcache en pkgcache, alsook de plaats waarin opgehaalde archieven geplaatst worden,
Dir::Cache::archives. Het aanmaken van caches kan uitgezet worden door pkgcache of srcpkgcache in te
stellen op "". Dit zal het opstarten vertragen, maar schijfruimte besparen. Het valt wellicht te
verkiezen de pkgcache uit te zetten eerder dan de srcpkgcache. Net zoals dit het geval is bij Dir::State
ligt de standaardmap vervat in Dir::Cache.
Dir::Etc bevat de locatie van configuratiebestanden. sourcelist geeft de locatie aan van de lijst met
pakketbronnen en main is het standaard configuratiebestand (een instelling die geen uitwerking heeft,
tenzij ze staat in het configuratiebestand dat door APT_CONFIG) gespecificeerd wordt.
De instelling Dir::Parts leest in lexicale volgorde alle configuratiefragmenten uit de opgegeven map in.
Nadien wordt het hoofdconfiguratiebestand geladen.
Naar binaire programma's wordt verwezen door Dir::Bin. Dir::Bin::Methods geeft de locatie op van de
methodeverwerkers en gzip, bzip2, lzma, dpkg, apt-get dpkg-source dpkg-buildpackage and apt-cache geven
de locatie van de respectieve programma's op.
Het configuratie-item RootDir heeft een speciale betekenis. Als het ingesteld werd, zullen alle paden
relatief zijn ten opzichte van RootDir, zelfs paden die absoluut gespecificeerd werden. Dus als
bijvoorbeeld RootDir ingesteld staat op /tmp/staging en Dir::State::status op /var/lib/dpkg/status, dan
zal naar het statusbestand gezocht worden in /tmp/staging/var/lib/dpkg/status. Indien u enkel een
voorvoegsel voor relatieve paden wilt instellen, gebruikt u eerder Dir.
De lijst Ignore-Files-Silently kan gebruikt worden om op te geven welke bestanden APT stilzwijgend moet
negeren bij het verwerken van de fragmenten uit de mappen die fragmenten bevatten. Standaard worden
bestanden die eindigen op .disabled, ~, .bak of .dpkg-[a-z]+ stilzwijgend genegeerd. Zoals bij de laatste
standaardwaarde vastgesteld kan worden, kunnen deze patronen gebruik maken van de syntaxis voor reguliere
expressies.
APT IN DSELECT
Als APT gebruikt wordt als een methode van dselect(1) sturen verschillende configuratierichtlijnen het
standaardgedrag aan. Deze zijn te vinden in de sectie DSelect.
Clean
Modus voor het opschonen van de cache; deze kan een van de volgende waarden zijn: always, prompt,
auto, pre-auto en never. always en prompt verwijderen na het opwaarderen alle pakketten uit de
cache, prompt (de standaardwaarde) doet dit voorwaardelijk. auto verwijdert enkel die pakketten die
niet langer gedownload kunnen worden (bijvoorbeeld omdat ze door een nieuwe versie vervangen zijn).
pre-auto voert deze actie uit vooraleer nieuwe pakketten gedownload worden.
options
De inhoud van deze variabele wordt in de vorm van commandoregelopties doorgegeven aan apt-get(8) als
dit commando in de installatiefase uitgevoerd wordt.
Updateoptions
De inhoud van deze variabele wordt in de vorm van commandoregelopties doorgegeven aan apt-get(8) als
dit commando in de fase van bijwerken uitgevoerd wordt.
PromptAfterUpdate
Indien ingesteld op true (waar) zal de operatie [U]pdate in dselect(1) altijd om bevestiging vragen
vooraleer voort te gaan. De standaardinstelling is om enkel in geval van een fout om invoer te
vragen.
HOE APT DPKG(1) AANROEPT
Verschillende configuratierichtlijnen regelen de manier waarop APT dpkg(1) aanroept. Deze zijn te vinden
in de sectie DPkg.
options
Dit is een lijst van aan dpkg(1) door te geven opties. De lijstnotatie moet gebruikt worden om de
opties op te geven en elk lijstitem wordt als een apart argument aan dpkg(1) doorgegeven.
Pre-Invoke, Post-Invoke
Dit is een lijst van shell-opdrachten die voor/na het aanroepen van dpkg(1) uitgevoerd moeten worden.
Zoals dit het geval is bij options moet de lijstnotatie gebruikt worden. De commando's worden in
volgorde gestart met behulp van /bin/sh. Indien er een mislukt, dan breekt APT af.
Pre-Install-Pkgs
Dit is een lijst van shell-opdrachten die voor het aanroepen van dpkg(1) uitgevoerd moeten worden.
Zoals dit het geval is bij options moet de lijstnotatie gebruikt worden. De commando's worden in
volgorde gestart met behulp van /bin/sh. Indien er een mislukt, dan breekt APT af. APT zal de
bestandsnaam van elk .deb-bestand dat het gaat installeren doorgeven aan de commando's. Dit gebeurt
met een naam per regel op de gevraagde bestandsindicator, die standaard ingesteld staat op
standaardinvoer.
Versie 2 van dit protocol stuurt meer informatie naar de gevraagde bestandsindicator: een regel met
de tekst VERSION 2, de configuratieruimte voor APT en een lijst van pakketacties met informatie over
bestandsnaam en versie.
Elke regel met een configuratierichtlijn heeft de vorm key=value (sleutel=waarde). Bijzondere tekens
(gelijkheidstekens, regeleinden, niet-afdrukbare tekens, aanhalingstekens en percenttekens in key en
regeleinden, niet-afdrukbare tekens en percenttekens in value) worden met % gecodeerd. Lijsten worden
voorgesteld door meerdere key::=value (sleutel::=waarde) regels met eenzelfde sleutel. De
configuratiesectie eindigt met een lege regel.
In Versie 2 bestaan regels in verband met een pakketactie uit vijf velden: pakketnaam (zonder
architectuuropgave, zelfs indien niet-systeemeigen), oude versie, richting van de versiewijziging (<
voor opwaarderingen, > voor degradaties, = voor geen wijziging), nieuwe versie, actie. De
versievelden zijn "-" voor helemaal geen versie (bijvoorbeeld wanneer een pakket voor het eerst
geïnstalleerd wordt; geen versie wordt behandeld als ouder dan gelijk welke echte versie, waardoor
het een opwaardering betreft, aangeduid als - < 1.23.4). Het actieveld is "**CONFIGURE**" als het
pakket geconfigureerd gaat worden, "**REMOVE**" als het verwijderd gaat worden of de bestandsnaam van
een .deb-bestand als het uitgepakt gaat worden.
In Versie 3 volgt na elk versieveld de architectuur van die versie, hetgeen "-" is voor geen versie,
en een veld met de aanduiding van het MultiArch-type (multiarchitectuurtype) "same" (zelfde),
"foreign" (niet-systeemeigen), "allowed" (toegestaan) of "none" (geen). Merk op dat "none" een
incorrecte typenaam is die om redenen van compatibiliteit behouden werd. Het moet als "no"
geïnteerpreteerd worden en gebruikers worden aangemoedigd om beide te ondersteunen.
De protocolversie die voor het commando cmd gebruikt moet worden, kan gekozen worden door
DPkg::Tools::options::cmd::Version dienovereenkomstig in te stellen. Standaard is dit versie 1.
Indien APT de gevraagde versie niet ondersteunt, zal het in de plaats daarvan de informatie weergeven
volgens het protocol van de hoogste ondersteunde versie.
De bestandsindicator die gebruikt moet worden om de informatie door te sturen kan aangevraagd worden
met DPkg::Tools::options::cmd::InfoFD. Dit staat standaard op 0 ingesteld, wat staat voor de
standaardinvoer. Deze functionaliteit is beschikbaar sinds versie 0.9.11. Men kan nagaan of deze
optie ondersteund wordt door te kijken naar de omgevingsvariabele APT_HOOK_INFO_FD die ter
confirmatie het cijfer bevat dat staat voor de gebruikte bestandsindicator.
Run-Directory
APT gaat naar deze map vooraleer dpkg(1) aan te roepen. Standaard is dit /.
Build-options
Deze opties worden doorgegeven aan dpkg-buildpackage(1) bij het compileren van pakketten. Het
standaardgedrag is om ondertekening uit te zetten en alle binaire bestanden te produceren.
DPkg::ConfigurePending
Indien deze optie ingesteld staat zal APT dpkg --configure --pending aanroepen om dpkg(1) alle nodige
configuraties en triggers te laten afhandelen. Standaard staat deze optie automatisch aan. Maar ze
uitzetten kan nuttig zijn indien u APT meerdere keren op rij wenst uit te voeren - bijvoorbeeld in
een installatieprogramma. In een dergelijk scenario kunt u deze optie uitschakelen voor alle keren
dat APT uitgevoerd wordt, behalve voor de laatste keer.
DE OPTIES PERIODIC EN ARCHIVES
De optiegroepen APT::Periodic en APT::Archives configureren het gedrag van de periodieke bijwerkingen die
door apt uitgevoerd worden en die door het script /usr/lib/apt/apt.systemd.daily uitgelokt worden.
Raadpleeg het begin van dit script voor een beknopte documentatie over deze opties.
DEBUGOPTIES
Als opties in de sectie Debug:: geactiveerd worden, heeft dit tot gevolg dat er met behulp van de
bibliotheken van apt debug-informatie gestuurd wordt naar de standaardstroom voor foutmeldingen van het
programma in kwestie, of dat bijzondere modi van dat programma aangezet worden die vooral nuttig zijn om
het gedrag van apt te debuggen. De meeste van deze opties zijn niet interessant voor een gewone
gebruiker. Slechts enkele kunnen dat wel zijn:
• Debug::pkgProblemResolver levert uitvoer op over de beslissingen die genomen werden door
dist-upgrade, upgrade, install, remove, purge.
• Debug::NoLocking schakelt elke vorm van bestandsvergrendeling uit. Dit kan bruikbaar zijn voor het
uitvoeren van sommige operaties (bijvoorbeeld apt-get -s install) als niet-systeembeheerder.
• Debug::pkgDPkgPM geeft de werkelijke commandoregel weer telkens apt dpkg(1) aanroept.
• Debug::IdentCdrom schakelt het opnemen van statfs-gegevens in de ID's van CD's uit.
Hieronder volgt een volledige lijst van de debug-opties van apt.
Debug::Acquire::cdrom
Weergeven van informatie in verband met het benaderen van pakketbronnen van het type cdrom://.
Debug::Acquire::ftp
Weergeven van informatie in verband met het downloaden van pakketten met behulp van FTP.
Debug::Acquire::http
Weergeven van informatie in verband met het downloaden van pakketten met behulp van HTTP.
Debug::Acquire::https
Weergeven van informatie in verband met het downloaden van pakketten met behulp van HTTPS.
Debug::Acquire::gpgv
Weergeven van informatie in verband met het verifiëren van cryptografische handtekeningen met behulp
van gpg.
Debug::aptcdrom
Informatie tonen over het proces van benaderen van verzamelingen pakketten op CD's.
Debug::BuildDeps
Beschrijft het proces van het oplossen van bouwvereisten door apt-get(8).
Debug::Hashes
Iedere cryptografische frommel weergeven die door de bibliotheken van apt aangemaakt wordt.
Debug::IdentCDROM
Bij het aanmaken van een ID voor een CD geen informatie toevoegen die afkomstig is van statfs,
namelijk het aantal gebruikte en vrije blokken op het bestandssysteem van de CD.
Debug::NoLocking
Elke vorm van bestandsvergrendeling uitzetten. Dit maakt het bijvoorbeeld mogelijk om gelijktijdig
twee processen van het type “apt-get update” uit te voeren.
Debug::pkgAcquire
In een logbestand opschrijven wanneer items toegevoegd worden aan of verwijderd uit de algemene
download-wachtrij.
Debug::pkgAcquire::Auth
Statusberichten en fouten weergeven die verband houden met het controleren van de controlesom en de
cryptografische handtekening van gedownloade bestanden.
Debug::pkgAcquire::Diffs
Informatie weergeven over het downloaden en verwerken van de diff's (bestanden die de aangebrachte
wijzigingen bijhouden) voor de pakketindexbestanden en over fouten die daarmee verband houden.
Debug::pkgAcquire::RRed
Informatie weergeven in verband met het patchen van de pakketlijsten van apt wanneer niet de
volledige indexbestanden maar enkel de diff's (aangebrachte wijzigingen) gedownload worden.
Debug::pkgAcquire::Worker
Alle interacties met de sub-processen die het downloaden werkelijk uitvoeren, neerschrijven in een
logbestand.
Debug::pkgAutoRemove
Gebeurtenissen in een logbestand opschrijven die verband houden met de status van pakketten die
automatisch geïnstalleerd werden en met het verwijderen van niet-gebruikte pakketten.
Debug::pkgDepCache::AutoInstall
Debug-berichten genereren waarin beschreven wordt welke pakketten automatisch geïnstalleerd worden om
aan vereisten te voldoen. Dit komt overeen met de initiële doorloop van het type auto-install die
bijvoorbeeld door apt-get install uitgevoerd wordt. Het komt niet overeen met het volledige systeem
van apt voor het oplossen van vereistenproblemen. Raadpleeg in dat verband Debug::pkgProblemResolver.
Debug::pkgDepCache::Marker
Debug-berichten genereren waarin beschreven wordt welke pakketten een markering krijgen van het type
keep/install/remove (vasthouden/installeren/verwijderen) terwijl de ProblemResolver
(probleemoplosser) zijn werk verricht. Elke toevoeging of verwijdering kan bijkomende acties
uitlokken en die worden onder het originele item weergegeven met een insprong van twee extra spaties.
Het formaat van elke regel is MarkKeep, MarkDelete of MarkInstall gevolgd door pakketnaam <a.b.c ->
d.e.f | x.y.z> (sectie), waarbij a.b.c de huidige versie van het pakket is, d.e.f de versie is
waarvan de installatie overwogen wordt en x.y.z een recentere versie wiens installatie (omwille van
een lagere pin-score) echter niet overwogen wordt. Die beide laatste kunnen weggelaten worden als ze
niet bestaan of als ze dezelfde versie hebben als de geïnstalleerde versie. section is de naam van
de sectie waarin het pakket zich bevindt.
Debug::pkgDPkgPM
Als dpkg(1) aangeroepen wordt, weergeven wat de exacte commandoregel is waarmee het aangeroepen
wordt, waarbij de argumenten door een enkele spatie van elkaar gescheiden worden.
Debug::pkgDPkgProgressReporting
Alle gegevens die van dpkg(1) verkregen worden over de statusbestandsindicator en alle fouten die
zich voordoen bij het ontleden ervan weergeven.
Debug::pkgOrderList
Een opvolging doen van het algoritme dat beslist over de volgorde waarin apt pakketten zou moeten
doorgeven aan dpkg(1).
Debug::pkgPackageManager
Statusberichten tonen bij het volgen van de stappen die bij het aanroepen van dpkg(1) gezet worden.
Debug::pkgPolicy
De prioriteit weergeven van elke pakketlijst bij het opstarten.
Debug::pkgProblemResolver
Het uitvoeren van het oplossen van vereistenproblemen volgen (dit is enkel van toepassing op wat
gebeurt als zich een complex vereistenprobleem voordoet).
Debug::pkgProblemResolver::ShowScores
Een lijst weergeven van alle geïnstalleerde pakketten met hun berekende scores zoals die door de
pkgProblemResolver gebruikt worden. De pakketbeschrijving is identiek aan wat in
Debug::pkgDepCache::Marker beschreven werd.
Debug::sourceList
Informatie weergeven over de leveranciers die in /etc/apt/vendors.list vermeld worden.
Debug::RunScripts
De externe commando's tonen die aangeroepen worden door apt-uitbreidingen. Dit houdt bijvoorbeeld de
configuratieopties DPkg::{Pre,Post}-Invoke of APT::Update::{Pre,Post}-Invoke in.
VOORBEELDEN
/usr/share/doc/apt/examples/configure-index.gz is een configuratiebestand dat voorbeeldwaarden toont voor
alle mogelijke opties.
BESTANDEN
/etc/apt/apt.conf
Configuratiebestand voor APT. Configuratie-item: Dir::Etc::Main.
/etc/apt/apt.conf.d/
Configuratiebestandsfragmenten voor APT. Configuratie-item: Dir::Etc::Parts.
ZIE OOK
apt-cache(8), apt-config(8), apt_preferences(5).
BUGS
APT bugpagina[1]. Indien u een bug in APT wilt rapporteren, raadpleeg dan
/usr/share/doc/debian/bug-reporting.txt of het reportbug(1) commando.
VERTALING
De Nederlandse vertaling werd in 2015 gemaakt door Frans Spiesschaert <Frans.Spiesschaert@yucom.be>, in
samenwerking met het Debian Dutch l10n Team <debian-l10n-dutch@lists.debian.org>.
Merk op dat de vertaling van dit document nog onvertaalde delen kan bevatten. Dit is intentioneel om te
vermijden dat inhoud verloren zou gaan door een vertaling die achterop loopt op het origineel.
AUTEURS
Jason Gunthorpe
APT-team
Daniel Burrows <dburrows@debian.org>
Initiële documentatie bij Debug::*.
OPMERKINGEN
1. APT bugpagina
http://bugs.debian.org/src:apt
APT 1.6.17 20 augustus 2018 APT.CONF(5)